Hoe De Ploeg Groningen ontgon

Jan Altink, De rode boerderij, 1926 en (idem) Het witte paard, 1925. Collectie stichting De Ploeg

(Gepubliceerd in Trouw, 6 juni 2018)

Anders dan De Stijl had De Ploeg – precies 100 jaar geleden opgericht – geen esthetische regels of artistieke theorie. De kunstenaars veranderden wél ons beeld van het Groninger landschap.

Ze kwamen samen in café Vogelzang, aan de rand van de Groningse binnenstad, vandaag precies honderd jaar geleden. Een stuk of acht jonge kunstenaars, schilders vooral, die vonden dat er in hun stad te weinig gebeurde op artistiek gebied. Bijeenkomsten willen ze, tentoonstellingen en lezingen over kunst, vormgeving, muziek. Ze noemen hun vereniging ‘De Ploeg’, een naam die verwijst naar de doelstelling van het ‘ontginnen van het artistieke leven’ in Groningen.

In het Groninger Museum is nu een grote tentoonstelling aan de eerste tien jaar van De Ploeg gewijd. De affiches, hun bewondering van Van Gogh, de naakten en de stadsscènes komen allemaal aan bod, een beetje schools misschien. Maar de landschappen springen eruit. Ja natuurlijk, het ging om het artistieke landschap, in die eerste jaren van het bestaan van de vereniging. Er waren lezingen, exposities, aangekondigd met bonte affiches door de hele stad. Maar voor ons, nu, is het vooral hun blik op het werkelijke Groninger landschap die nog steeds haar sporen trekt. Als een ploeg in de vette zeeklei gaven de kunstenaars ritme en karakter aan ons beeld van het Groninger land. Een revolutie die begon in de Alpen.

Eerst even een stap terug. De tentoonstelling in Groningen opent treffend met een grote wand vol voorgangers van De Ploeg. Kunstenaars die eerder in Groningen aan de kunstacademie studeerden en vaak elders naam maakten. Halverwege de negentiende eeuw Jozef Israëls en iets later Hendrik Willem Mesdag, zijn de bekendsten, hun stijl is op z’n wildst impressionistisch. Zij baanden in het Westen de weg voor de Haagse School, die kunstenaars die met hun ‘typisch Hollandse’ landschappen tot ver over de landsgrenzen beroemd werden.

Ook de leden van De Ploeg werkten in 1918 nog in die traditie. Alida Pott (1888-1931) bijvoorbeeld schildert een heel aardig portret van een dame. De jas is opvallend gekleurd, maar dat lijkt vooral een keuze van de geportretteerde. Ernaast twee portretten van Jan Wiegers (1893-1959), ook van rond 1918. Hij schildert braafjes, in een voorzichtige kubistische stijl. Let wel: anders dan De Stijl had De Ploeg geen esthetische regels, geen artistieke ideologie of theorie. Iedereen die serieus kunst maakte – ook schrijvers, architecten en musici waren welkom – kon zich voorstellen als lid van de vereniging.

Het grote omslagpunt is Wiegers’ ziekte. Hij heeft een longaandoening en gaat in 1920, mét financiële steun van De Ploeg, naar Davos om te kuren. De dertien jaar oudere kunstenaar Ernst Ludwig Kirchner, dan al bekend om zijn expressionistische schilderijen van het Berlijnse nachtleven en naakten in felle kleuren, was daar ook neergestreken. Kirchner schildert er het landschap. De bergdorpjes, sombere personages erin, en steeds op de achtergrond de Alpen, niet wit of groen maar fel paars en zuurstokroze.

Wiegers en Kirchner worden vrienden, schilderen samen, en ook als Wiegers gezond en wel is teruggekeerd naar Groningen, blijft hij zijn Duitse vriend bezoeken. De invloed van Kirchner is gigantisch. Want niet alleen Wiegers, ook andere Ploegleden nemen de expressionistische benadering en de felle kleuren over. Ze kijken nu met Berlijnse ogen naar hun stad. Wiegers komt in 1925 met een ‘Intérieur bohémien’, waarop hij zichzelf met twee Ploegleden in Kirchnerstijl neerzet als levensgenieters.

Ook de andere Ploegleden gaan op de expressionistische toer. Die stadsgezichten, ook nu in Groningen te zien, zijn hier en daar wat vergezocht. Logisch: Berlijn had in Kichners tijd zo’n twee miljoen inwoners, Groningen was de vijfde stad van Nederland, er leefden nog geen negentigduizend inwoners, achter het treinstation begonnen de weilanden. En juist bij die landschappen vinden de kunstenaars hun eigen taal. Weilanden met sloten, dijkjes en bomenrijen in knalroze, weerspiegelingen in spierwit, de horizon hoog, het land lijkt ervoor gemaakt. Vooral de impressies van Jan Altink zijn groots in alle eenvoud. Fietsers langs het Boterdiep: in het kanaal een zeilboot, in de verte schoorstenen, de fietsers dragen klompen.

In 1928 is werk van Dijkstra, Wiegers en Henk Melgers in het Amsterdamse Stedelijk te zien. Ze hangen er als vertegenwoordigers van de ‘Groningse school’, die volgens een criticus opvalt vanwege de ‘felle, levendige, voornamelijk roode tinten’. Vanaf 1929 komt de vereniging, mede door onenigheid over de koers en vertrek van leden, langzamerhand in rustiger vaarwater, en bestaat nu nog steeds.

De laatste zaal van de tentoonstelling hangt vol geschilderde portretten door en van de eerste generatie Ploegleden. Kirchner en Wiegers waren begonnen elkaar te portretteren, vast in navolging van Van Gogh en Gauguin, die dat in 1888 hadden gedaan. De portrettengalerij is een fraai eerbetoon aan de mannen én vrouwen van de vereniging die onze blik op het échte Groninger landschap voor altijd hebben opgefrist. Als je goed luistert, hoor je midden in de stad de weidevogels.

‘Avant-garde in Groningen, De Ploeg 1918-1928’ in het Groninger Museum tot 4 november. Daarnaast is er een stevig jubileumboek (29,95 euro), zijn er meerdere tentoonstellingen in Groningen en ommelanden, er zijn concerten en er zijn De Ploegpostzegels. deploeg100jaar.nl

 


Posted

in

,

by