Russische kunst van vóór de Revolutie

Verschenen in Trouw, 23 maart 2012
Verschenen in Trouw, 23 maart 2012

De gedachte dat de Russische kunstenaars in de jaren voor de Revolutie vooral westerse stijlen kopieerden, klopt niet. Het Bonnefantenmuseum toont hoe schilders uit Rusland in die periode hun eigen weg kozen.

Het lijkt zo eenvoudig. Olga Rozanova  maakte ‘Groene streep
(Kleurenschilderij)’ in het revolutiejaar 1917. Een witgeschilderde
staande rechthoek met in het midden een groene verticale streep, in
het midden wat donkerder dan aan de randen. U zou kunnen denken dat
het een groene variant is op een van Mondriaans ‘composities’ met
zwarte streep. Dan zou u niet de enige zijn: de meeste westerse
kunsthistorici zagen de jaren voor de Revolutie als een periode waarin
Russische kunstenaars vooral kopieerden wat eerder in het Westen
gebeurde. De tentoonstelling ‘De Grote Verandering – Revoluties in de
Russische schilderkunst 1895-1917’, in het Bonnefantenmuseum in
Maastricht, laat zien dat dat idee ver van de waarheid is. In de
twintig jaar voor de revolutie hadden Russische kunstenaars alle
registers van de schilderkunst opengetrokken, van academisch tot
primitief en van figuratief tot beginnend abstract. Soms beïnvloed
door moderne westerse kunstenaars, maar net zo vaak vanuit eigen
ideeën. Een kluwen van actie en reactie, afgunst en bewondering. Maar
tijdens de Sovjet-tijd werden al deze kunstwerken als te decadent
gezien, en daarna konden ze zich niet meer tussen de volgeschreven
westerse canon van de kunstgeschiedenis en museumcollecties worstelen.
Ter ere van het Nederland-Ruslandjaar richtte Diaghilev-kenner en artistiek leider van het Nederland-Rusland-jaar Sjeng Scheijen als gastcurator nu deze tentoonstelling in. Hij kreeg carte blanche van het Bonnefantenmuseum Vanuit grote Moskouse musea en kleine provinciale verzamelingen wist hij een rijk beeldverhaal samen te stellen over deze periode.

Het is een verhaal in drie delen. Maar eerst iets over de inrichting.
In hun ijver om de gaten in de geschiedenisboekjes te vullen, hadden
de tentoonstellingsmakers bij de schilderijen tekstborden met
kunstenaarsnamen, verenigingen, tijdschriften en dwarsverbanden kunnen
tonen. Iets dat voor de enkele expert prettig zou zijn, maar voor de
gewone bezoeker eerder verwarrend zou werken. Gelukkig kozen ze voor
summiere informatie op de bordjes. Verder zijn er stemmig gekleurde
wanden, sfeervolle gedempte verlichting. De achtergrondinformatie
staat in een gidsje en in een audiotour, en in een centrale
informatiehal. Zo wordt de bezoeker gedwongen te kijken, en gaandeweg
zelf doorgaande lijnen te ontdekken in de kluwen van netwerken en
stromingen die deze periode nu eenmaal is.

Het eerste deel begint in de jaren 1890, met de zogenaamde Mir
Ikkoestva-beweging. ‘Wereld van Kunst’ was een kunsttijdschrift en een
vereniging opgericht door verzamelaar en balletliefhebber Sergej
Diaghilev.  De door ‘Wereld van Kunst’ ondersteunde kunstenaars, zoals
Viktor Borisov-Moesatov en Michail Vroebel, doen misschien denken aan
wat sombere impressionisten. Maar Vroebel was ook een van de
ontwikkelaars van een eigen versie van het Franse Symbolisme,
geïnspireerd door de Byzantijnse schilderkunst en de Russische
volkskunst. Hij maakt grootse, serieuze schilderijen in olieverf. Het
portret van zijn vrouw uit 1898, in zachtgroene tonen, is lieflijk,
transparant. De zilveren klassieke lijst, met bloemblaadjes en takjes,
benadrukt de moderniteit van het schilderij dat het omvat. Op een
ander portret lost de vrouw bijna op in de dampende berkenbossen van
de achtergrond. En ja, daar is het netwerk:  we lezen dat Nadezjda
Zabela-Vroebel sopraan was in de opera van Savva Mormontov, een van de
belangrijkste mecenassen van zijn tijd, waar Vroebel ook de
theaterdecors voor ontwierp. Het is opmerkelijk dat de verschillende
kunstenaars zo met elkaar verweven waren. Veel schilders ontwierpen
ook decors, waren bevriend met schrijvers en dichters. Die
theatertraditie zou zelfs de manier van schilderen sterk hebben
beïnvloed. Kunstenaars kwamen samen in verenigingen zoals Boebnovyi
Valet, oftewel Ruitenboer.  Keken naar de moderne Fransen, zoals
Matisse en Cézanne, maar wilden absoluut een eigen, Russische, haast
anti-westerse stijl ontwikkelen. En zochten allemaal hun eigen weg.
Via een sfeervol op ware grootte nagebouwde Datsja, waar je via een
audiotour wordt meegenomen in het alledaagse buitenleven van de
kunstenaars, kom je bij het tweede deel van de tentoonstelling. Vanaf
hier, zo rond 1910, gaat een abstractere wind waaien. Aristarch
Lentoelov bijvoorbeeld, die stadslandschappen opbouwt uit geometrische
gekleurde vormen. Putte hij uit het Futurisme, die italiaanse beweging
die zo gefixeerd was op bewegingen en techniek? De fragmentatie van
Delaunay? Ach, wat maakt het ook uit, lijken de tentoonstellingsmakers
te zeggen. De werken zijn zo indrukwekkend dat er ook gewoon naar
gekeken kan worden zonder meteen invloeden aan te wijzen. Het is
volwassen, op zichzelfstaande kunst.

Grote namen, zoals die van Kasimir Malevitsj, Vladimir Tatlin en
Wassily Kandinsky, ontbreken natuurlijk niet op de tentoonstelling.
Maar zo tentoongesteld tussen hun tijd- en landgenoten, zijn hun
eerste werken een stuk minder revolutionair dan de standaard
kunstgeschiedenis beweert. De dromerige ontwerpen van fresco’s door
Malewitsj, met tempera (verf op eierbasis) op karton, hebben dezelfde
naïeve vormen als de Symbolistische kunst van Vroebel van tien jaar
eerder.
Het grote verschil met die periode: er wordt vanaf dan niet meer
gezocht naar ware verhalen maar naar ‘pure schilderkunst’. Een
belangrijke stap in de richting van de abstractie. Naast de vele
westerse stromingen uit die tijd – futurisme in Italië, de Blaue
Reiter in München, het kubisme in Parijs – gaven Natalja Gontsjarova
en haar partner Michail Larionov, een liefdespaar, de toon aan in de
Russische kunstwereld. Gontsjarova was dochter van een
grootgrondbezitter en zou vanaf 1905 steeds meer richting de
traditionele Russische kunstnijverheid trekken. Vooral de ‘luboki’,
Russische houtsnedes waren met hun dikke, grove lijnen en gedrongen
mensfiguren een belangrijke inspiratiebron. Larionov schildert dieren,
boeren en ontwikkelt een nieuwe stijl, het rayonisme. Malevitsj zou
hen volgen, en zette wéér een andere stijl neer, het zogenaamde
kubo-futurisme.

Waren de eerdere zalen getemperd paars en groen, in de laatste zaal
klatert het licht wit van boven. De lijnen, die vanuit de primitieve
volkskunst door de moderne kunstenaars waren herontdekt, worden nu het
eigenlijke onderwerp van de kunstwerken. Er hangen werken van
Kandinsky – ‘Composities’, ‘Improvisaties’ met enkel lijnen en
kleuren. En daar hangt hij dan, de groene streep. Er zijn ook andere
werken van de jong gestorven Rozanova (1886-1918) te zien. Een
stadsgezicht, uit 1910, primitief en veelkleurig. Een non-figuratieve
compositie, uit 1915, met vlakken en driehoeken blauw op een wit vlak.
Maar hier, op het eind van de tentoonstelling, na de kakafonie van
stromingen en invloeden, is de eenvoud van de groene streep een
meesterlijk slotakkoord.

Vier sterren
‘De grote verandering. Revoluties in de Russische schilderkunst
1895-1917’. Bonnefantenmuseum Maastricht. t/m 11 augustus 2013.
www.bonnefanten.nl


Posted

in

,

by