Met een laatste tentoonstelling neemt België afscheid van curator en kunstpaus Jan Hoet. ‘De Zee’ in Oostende is soms iets té overdadig, maar mede dankzij de vele locaties soms ook prettig verfrissend.
In een vijver van het Leopoldpark in Oostende drijft een vlot met een paar uitnodigende, maar onbereikbare stoeltjes erop. ‘Le bateau imaginaire staat er in grote letters onder. Het is een kunstwerk van de Oostenrijkers Franz West (1947-2012) en Heimo Zobernig (1958), ze maakten het in 2004 en sindsdien heeft deze ‘boot van de verbeelding’ al in veel internationale vijvers gedobberd. Nu ligt hij dus in België, als onderdeel van de grote kunstmanifestatie ‘De zee, hommage aan Jan Hoet’ die tot in april op allerlei locaties in Oostende te zien is.
Jan Hoet, de Belgische ‘kunstpaus’ (zie kader) bedacht de thema-tentoonstelling kort voor zijn dood in februari van dit jaar, en maakte er een typisch ‘Jan Hoet’-gebeuren van: een circus van internationale hedendaagse en moderne kunst, dat jong en oud uitnodigt mee te komen. Samen met het Oostendse lokale museum, dat toepasselijk toevallig Muzee heet, en talloze internationale kunstenaars die vaak met de curator hadden gewerkt, is het tegelijk een hommage aan de eigenzinnige Hoet geworden.
Het thema ‘de zee’ komt er in allerlei gedaantes in terug: soms als landschap (vijftien ‘marines’ van Hans-Peter Feldmann), soms in achtergrond (de portretten van badgasten van Rineke Dijkstra) en soms als deelnemer, zoals in de video ‘Watercolour’ van de Belgische videokunstenaar Francis Alÿs, die een emmer water uit de Rode Zee leeggooit in de Zwarte Zee.
De hoofdtentoonstelling, in Muzee, komt daarom soms wat willekeurig over. Natuurlijk, ‘La vague’ van Gustave Courbet was het uitgangspunt voor Hoet, en uiteraard is ook de ‘Grote mosselpot’ van Marcel Broothaers aanwezig – Hoet zorgde er persoonlijk voor dat dankzij een grote mosselmaaltijd in zijn Gentse museum het ‘nationale kunstwerk’ niet naar het buitenland vertrok. Maar daarbij hangt er ook een schilderij van pop-artkunstenaar Roy Lichtenstein, een schilderij van Marc Chagall, een symbolistisch schilderij van Fernand Khnopff en ‘Der Sand’, een handschrift van Hanne Darboven uit 1979.
Toch is de tentoonstelling geen mer à boire voor de bezoeker. Die kan namelijk ook naar buiten, waar op een aantal, grotendeels op loopafstand van elkaar verwijderde locaties, meer kunstwerken te zien zijn – een praktisch én informatief wandelgidsje leidt de weg.
Natuurlijk gaat die wandeling langs het Ensorhuis, het voormalige woonhuis van kunstenaar James Ensor (1860-1949) en ongetwijfeld de beroemdste kunstenaar die de badplaats gekend heeft. Op de begane grond is de souvenierwinkel, die Ensors tante er uitbaatte, aangevuld met de maskers die zijn moeder verkocht. Op de eerste verdieping is de beroemde ‘Blauwe salon’ waar Ensor zijn talloze gasten ontving nog in oorspronkelijke staat, met (helaas, maar begrijpelijk) reproducties van Ensors schilderijen.
Op de tweede verdieping hangt, vanwege de zeetentoonstelling, prachtig werk van de Nederlander Rob Scholte (1958). Voor ‘Driemaster, Gezicht op Amsterdam, Galjoen, Rotskusten en Fregatten’ verzamelde Scholte borduurwerkjes van boten en zeegezichten, en toont de bezoeker, keurig ingelijst, de achterkant. De steeds weer anders afgewerkte draadjes zorgen voor een ingenieuze, impressionistische laag op de kitscherige tafereeltjes.
Buiten, op de in het najaar soms erg winderige boulevard, zijn ook kunstwerken neergezet. Zo staan er reusachtige knalrode vormen van Arne Quinze op het Zeeheldenplein, en verderop, voorbij de Venetiaanse Gaanderijen, het ‘Altar’ van de Belg Kris Martin (1972). Het is het raamwerk van het Lam Gods van de gebroeders van Eyck, met als achtergrond, altijd live, de zee.
Even verder, in het Thermae Palace Hotel, is een meer gerichte groepstentoonstelling te zien van vooral conceptuele kunstenaars. Zoals de door Feldmann verzamelde zeegezichten, verzameld op rommelmarkten, en de foto’s van ‘Reading Position for Second-Degree Burn Stage #1 & #2’ van Dennis Oppenheim (1938-2011), waarop te zien is hoe Oppenheim met het boek ‘Tactics’ op zijn borst, in vijf uur verbrandt.
Subtiel, maar zeker ook indringend, is het werk van de Belg Vaast Colson (1977). In de ruimste produceert een accordeon, hét zeemansinstrument bij uitstek, schijnbaar zelfstandig klanken die in eerste instantie nogal willekeurig overkomen. Pas als je de koptelefoon opzet, begrijp je dat het instrument de tonen volgt van een pratende Jan Hoet. Zo schalt zijn karakteristieke stem ook nu nog over zijn tentoonstelling, dankzij het instrument van de zee.
‘De Zee – Salut d’honneur Jan Hoet’, in museum Mu.ZEE en diverse buitenlocaties in Oostende, België, t/m 19 april 2015.
Wie was Jan Hoet?
Jan Hoet (Leuven, 1936 – Gent, februari 2014) was een eigenwijze, bevlogen en zo nodig strijdbare missionaris voor hedendaagse kunst. Zijn internationale doorbraak kwam in 1986 met Chambres d’Amis, een tentoonstelling waarbij kunstenaars gewone Gentse woningen als expositieruimte kregen aangewezen. Hij was initiator en directeur van het Gentse museum voor moderne kunst (SMAK) en in 1992 was hij curator van de Documenta 9 in Kassel. In België kreeg hij de bijnaam ‘kunstpaus’.