Dromen van Amerika

Entree van Seavest, White Plains. Foto JdW

Het Drents museum organiseert samen met de Kunsthalle in het Duitse Emden een groot overzicht van de realistische Amerikaanse kunst van na 1945. Een onbekend, maar niet onbemind terrein, zo bleek deze zomer in de staat en de stad New York.

De kantorenwijk van White Plains is zo saai als de naam. Een serie onbestemde witte gebouwen 45 kilometer ten noorden van Manhattan, hardcore suburbia. Binnen huist Seavest op een van de verdiepingen, een ‘investment management firm’ die investeert in ziekenhuizen, zo staat op de website – binnen is niets dat daarnaar verwijst. Wél zichtbaar is de kunst. In met dik tapijt en oubollige banken ingerichte kantoren en gangen hangen schilderijen aan de muur. Schilderijen als foto’s, zo nauwkeurig en gedetailleerd zijn ze geschilderd. Een etalage met schoenen, met daarin de reflectie van de straat. Of een doorkijkje naar het Canal Grande in Venetië, zo realistisch geschilderd dat je bijna gelooft dat je zo door de lijst op een gondel kan stappen. Rick Segal, bestuursvoorzitter van Seavest, is degene die begon met het verzamelen van de fotorealistische kunst, in 1979. ‘Ik liep een galerie binnen en begreep eindelijk wat de kunstenaar bedoelde’, vertelt hij. Inmiddels heeft hij zo’n duizend kunstwerken in zijn collectie, sommige in opdracht gemaakt, andere ‘op maat gekocht’, omdat ze een lege plek aan de muur op konden vullen. De onderwerpen hier zijn braaf – veel bloemen, etenswaren en straatscènes, thuis heeft hij de werken met naakt. Bijzonder blij is hij met een portret van Barack Obama door Chuck Close (1940), een kunstenaar die een fotoportret pixel voor pixel naschildert – even verderop hangt ook een foto van de vorige president met Segal.
We zijn bij Segal met een groepje Nederlandse journalisten, op uitnodiging van het Drents museum en de Kunsthalle in Emden. Daar wordt vanaf deze week een grote overzichtstentoonstelling gehouden van de realistische kunst uit de VS van na de Tweede Wereldoorlog. Kunst die niet alleen in de gebruikelijke vooraanstaande instellingen zoals het MoMA hangt, maar dus ook op een onbestemd bedrijventerrein, bij enthousiaste verzamelaars die geen boodschap hebben aan de nieuwste modes in de kunstwereld.
Het was kunsthandelaar Louis Meisel die in 1969 de term fotorealisme bedacht: kunst waarbij de schilder gebruikmaakt van foto’s in plaats van zijn eigen waarneming. Het is ook Meisel van wie Segal de meeste kunstwerken koopt, en contacten legt met kunstenaars. In zijn galerie annex woonhuis, midden in het inmiddels onbetaalbare SoHo, centraal New York, vertelde Meisel een dag eerder geroutineerd over zijn passie, en hoe het allemaal zo gekomen is. Hoe hij eerst assistent was bij Mark Rothko, en toevallig een galerie kon overnemen, in 1967. En hoe hij langzamerhand dé verzamelaar werd van de stijl waarop zo werd neergekeken door de rest van de kunstwereld.
Na de Tweede Wereldoorlog richtte de Amerikaanse kunstwereld de blik vooruit. Uit Europa gevluchte kunsthandelaren en kunstenaars brachten een moderne wind mee, waarbij het in de kunst niet meer ging om de werkelijkheid, maar om het schilderen of beeldhouwen zelf. Piet Mondriaan zette strepen, Jackson Pollock druppelde verf, Mark Rothko schilderde kleurvlakken, en wie nog wél probeerde de werkelijkheid vast te leggen, werd meewarig aangekeken. Tenminste, door de officiële kunstwereld.

Louis Meisel tussen zijn fotorealistische pinups in de kelder van zijn galerie/woonhuis in SoHo. Foto JdW

Voor Meisel is het realisme heilig. Dat wil zeggen: het perfecte realisme. Hij neemt ons mee naar de kelder, waar hij zijn verzameling pin-up-kunst bewaart. Begrijpen we wel dat deze afbeeldingen ook in het museum horen? Aan de muur vintage posters van net-niet-naakte meisjes in uitdagende poses, overal huidkleurige beelden van naakte witte slanke vrouwen van barbieformaat tot levensgroot. Inderdaad, de reclamedames zijn perfect.
Je zou kunnen denken dat ook de pin-ups daarom goed hadden gepast in de Nederlands-Duitse tentoonstelling, maar nee, het museum is zich bewust van de slecht gedefinieerde grens tussen kunst en kitsch. Geen geidealiseerde naakten dus, wel een groot aantal stadsgezichten, en, je zou het bijna vergeten tussen de wolkenkrabbers, de verbeelding van het Amerikaanse platteland. En wie dat laatste zegt, zegt Andrew Wyeth. Samen met Edward Hopper is het zijn naam die er uitspringt bij de tentoonstelling.

Andrew Wyeth, Christina’s World, 1948. Collectie MoMA, New York.

O, u zegt Andrew wie? Wyeth (1917-2009) is in Nederland nauwelijks bekend, in de VS hoort hij bij de bekendste Amerikaanse kunstenaars. Zijn werk ‘Christina’s world’ uit 1948 is een vreemde eend in de bijt van het verder zo modernistische MoMA-museum. Maar o wee als ze het schilderij een keer niet laten zien, het werk waarop een vrouw in een grasveld ligt, opgericht en van de toeschouwer afgewend, richting een huis in de verte. Veel mensen komen speciaal daarvoor vanuit het hele land naar het museum.
Wyeth schilderde zijn leven lang maar op twee locaties, in zijn geboorteplaats in Pennsylvania en in het kustplaatsje in Maine waar ze een zomerhuis hadden. Hij kreeg thuis tekenles van zijn vader, die illustrator was, en werkte in een uiterst precieze stijl, ieder grassprietje lijkt bewust te zijn gezien en geschilderd. Toch vond Wyeth zelf dat zijn werk óók abstract was: de doorleefde, afgebladderde schuurdeur, een streep zonlicht op de hooizolder, ook dat kan je, verbeeld in een schilderij, als een verwijdering van de werkelijkheid zien.

Uitzicht vanuit het slaapkamerraam van Edward Hopper in zijn geboortehuis in Nyack, New York. Foto JdW

Ook bij de grootste ster van de tentoonstelling, Edward Hopper (1882-1967), kun je je afvragen of zijn werk wel zo realistisch is. Diens geboortehuis staat in Nyack, net aan de andere kant van de Hudson River, zo’n veertig kilometer ten noordwesten van Times Square. Hopper woonde er tot zijn 28ste, tegenwoordig is het een klein museum met een galerie. In zijn tijd keek je direct vanuit het slaapkamerraam op de rivier, het ochtendlicht, weerkaatst op het water, moet fel geweest zijn. Zou dat het licht zijn geweest dat eigenlijk nooit meer zou verdwijnen uit zijn werk?
Richard Kendall, een gepensioneerde kunsthistoricus, kenner van het werk van Degas, leidt ons rond, hij woont naast het Hopperhuis. Aan de muren geen schilderijen – die hangen in de musea – wel karikaturen die Hopper maakte als hij weer eens ruzie had met zijn vrouw Jo, die ook veelbelovend kunstenaar was.
Hopper kreeg na een korte studietijd in Parijs in Amerika voet aan de grond. Een van de grootste vooroorlogse verzamelaars, Gertrude Vanderbilt Whitney, kocht veel van zijn kunst. Ze bood in 1929 meer dan 500 van de kunstwerken uit haar collectie aan bij het Metropolitan Museum, die weigerden. ‘Wat moeten wij met Amerikaanse kunst? What would we possibly do with American Art?’ Vanderbilt stichtte daarop haar eigen museum, tegenwoordig het Whitney Museum of American Art. Niet dat daar alles welkom was: het museum heeft het grootste gedeelte van Jo Hoppers kunst, die het bij haar dood in 1968 aan het museum naliet, meteen vernietigd. De Amerikaanse droom was niet voor iedereen weggelegd.

Gepubliceerd in Trouw, 15 november 2017

The American Dream
James Truslow Adams, een populair historicus, bedacht de term American Dream, die ook de titel is van de dubbeltentoonstelling in Assen en Emden. In ‘The Epic of America’ uit 1931 omschreef hij een ‘droom van een land waarin het leven beter en rijker en voller voor iedereen is, met de mogelijkheden voor iedereen, passend bij mogelijkheid of prestatie.’ Dat het een systeem is dat voor de Europese upper classes moeilijk juist te interpreteren was, en met wantrouwen werd bekeken, was ook voor Adams in te denken. Het venijn zat in het ‘aangeboren talent’ dat iemand al dan niet heeft om het succes te bereiken. Dat dat ‘talent’ ook door huidskleur negatief kan worden beïnvloed, wordt vooral in de tentoonstelling in Emden duidelijk: daar zijn, naast de kunst van 1965-2017, ondermeer foto’s van Gordon Parks te zien van de protesten onder leiding van Martin Luther King, en foto’s van Bill Rauhauser van de armoede in Detroit. In Assen ligt de nadruk op de eerste twintig jaar na de oorlog, met als hoogtepunten de verstilde portretten en (stad) landschappen van Andrew Wyeth, Edward Hopper en vele andere mannen.

19 november tot 27 mei 2018 in het Drents Museum in Assen en de Kunsthalle in Emden, Duitsland. Catalogus 24,95 euro. Zie visittheamericandream.com


Posted

in

, ,

by