Frans Hals als genie is een mager uitgangspunt voor een tentoonstelling

Gepubliceerd in Trouw, 16 februari 2024

In de Frans Halstentoonstelling in het Rijksmuseum staat de virtuositeit van het schilderen van de zeventiende-eeuwse kunstenaar centraal. Maar een eigen verhaal ontbreekt. Het Rijksmuseum komt niet verder dan, heel ouderwets, Hals te presenteren als een genie.

Voor een ‘meester van de levendigheid en de lach’, zoals het Rijksmuseum de kunstenaar heeft gedoopt, is de tentoonstelling ‘Frans Hals’ verrassend statisch en humorloos. De schilderijen hangen aan spierwitte of donkerblauwe muren, op de vloer van de langste zalen ligt helderblauw ribbeltapijt. Meteen in de eerste grote zaal moest er blijkbaar last minute nog iets door een luik op de grond, het tapijt is opengesneden. Kan gebeuren, maar in een steriele zaal van een meter of dertig, in een tentoonstelling van zo’n ernst, vallen rafels op.

Het Rijks presenteert de 48 werken van de zeventiende-eeuwse kunstenaar klinisch. De schilderijen hangen ver uit elkaar. Titel en toelichting staan soms meters van het schilderij vandaan, omdat de letters de symmetrie van het ensemble ‘schilderij en muur’ zouden kunnen verstoren. Hier geen meterslange fluwelen gordijnen, zoals bij de tentoonstelling over Vermeer.

Hals is volgens het museum geen voorganger van Manet of van Van Gogh, maar iemand die, zo stelt de catalogus, de ‘laatste decennia’ niet de aandacht kreeg die hij verdient. In Haarlem was in 2018 nog de grote tentoonstelling ‘Frans Hals en de modernen’, maar dat telt blijkbaar niet. Het museum presenteert zich heldhaftig.

Natuurlijk verdient deze kunstenaar aandacht. De manier waarop Hals kanten kragen en manchetten, zwarte pakken en vooral handen wist te schilderen is nog altijd adembenemend. De schilder lijkt er veel plezier in te hebben gehad om al die verschillende kantpatronen zo nauwkeurig en tegelijk zo suggestief mogelijk neer te zetten. Anders dan Rembrandt, die zulke details soms alleen met een paar verfdruppels of vegen weet neer te zetten. Handen, voor elke kunstenaar een proeve van talent, schudt Hals zo uit zijn mouw, althans, zo lijkt het. Hij kan ze op alle mogelijke manieren op het doek krijgen, zelfs loodrecht erop.

Een aantal grote werken zijn altijd al in Nederland te zien, vooral in Haarlem, de stad die hij, sinds hij er als kleuter vanuit Antwerpen terechtkwam, zelfs voor een grote opdracht niet verliet. Bijzonder is het om de echtparen die elk een eigen portret kregen na jaren weer herenigd te zien. Vaak zijn hun lijsten in de tussentijd veranderd, zoals bij Catharina Brugman en Tieleman Roosterman. Het lijkt het echtpaar niet te storen. Ze heeft de handschoen van haar echtgenoot al die tijd in haar linkerhand laten bungelen.

Het zijn dergelijke details waar je op gaat letten tijdens het bezoek van de tentoonstelling. Weer zo’n knappe hand, weer een mooie kraag. De gezichten zijn sprekend en levendig weergegeven, maar we leren ze niet kennen. We zien deze mensen alleen poseren voor de schilder. En net als de schilderijen in de tentoonstelling staan de personen op die schilderijen allemaal voor dezelfde egale wand.

Bij hoge uitzondering schilderde Hals er wel eens een uitzicht achter, maar ook dan zijn het achtergronden van een studiofotograaf: als een plat rolgordijn dat ook op de foto plat zou blijven. Hals schildert mensen als acteurs in afwachting van hun tekst.

De interieurs waar de schilderijen van Hals kwamen te hangen, waren allesbehalve sereen en rustig. Hals werkte voor de rijke bovenlaag van Haarlem, mensen wier zaken goed gingen in die eerste helft van de zeventiende eeuw. Mensen met geld om hun hele muur vol te hangen met schilderijen. Portretten van zichzelf, tronies, stillevens, landschappen, wat de kunstmarkt maar aanbood.

Tegelijk schilderde Hals genreschilderijen voor de vrije markt, maar ook daarbij mikte hij op het rijkere deel van de bevolking. De guitig lachende vissers, Malle Babbes en ‘sekswerkers’ die hij zo losjes op het doek zette, waren vermaak. Net als van Vermeer weten we ook van de persoon Frans Hals vrij weinig. Pas aan het begin van de achttiende eeuw verschijnt de eerste biografie, waarschijnlijk nog wel met een van Hals’ dochters als bron. Hij maakt schulden en zit vaak in het café. Vreemd genoeg zijn ook zijn schilderijen nauwelijks intensief onderzocht. Terwijl we van de Rembrandts en Vermeers bijna chirurgische kennis hebben van ondertekeningen, verflagen, de ondergrond en de latere aanpassingen.

Het Rijksmuseum lijkt moeite te hebben de tentoonstelling in perspectief te zetten. Het moet, zo blijkt uit de minimalistische presentatie, weer net zo’n kaskraker worden als Vermeer. Maar terwijl Vermeer nog met licht en ruimte speelt, en Rembrandt met liefde en emotie, speelt Hals vooral met verf. Dat is wel spannend, maar het is ook maar een heel klein deel van het grotere verhaal dat een tentoonstelling over Hals had kunnen vertellen.

Hals had leerlingen en assistenten. Judith Leyster, de belangrijkste vrouwelijke kunstenaar van de zeventiende eeuw, was er een van; Adriaen van Ostade en Pieter Gerritsz van Roesteraten twee anderen. Ze worden genoemd in de catalogus, maar ze zijn afwezig in de tentoonstelling. Het woord atelier komt er niet voor.

Het idee van Hals als autonoom genie is een negentiende-eeuwse fantasie, een projectie. Toen in 1900 het standbeeld van Frans Hals werd onthuld in het Florapark in Haarlem was het drie dagen feest. Het land had helden nodig, zo vond men, en daarvoor was Hals na Rembrandt een geschikte kandidaat. Meer dan een eeuw later is onze blik op ‘Nederland’ in de zeventiende eeuw veranderd. En de missie van het Rijksmuseum is dat ook.

Het Rijks stelt zich tot doel de Nederlandse geschiedenis te vertellen, en ‘mensen, kunst en geschiedenis’ te verbinden. Met tentoonstellingen over de slavernijgeschiedenis, Indonesië en deze zomer over genderrollen laat het zien dat die geschiedenis herschreven kan worden. Door in blockbusters als deze de zeventiende-eeuwse kunst als heilig te presenteren, met die absurde ‘grote drie’ als bastion, laat het zien dat er nog een hoop te verbeteren is. En dan gaat het over meer dan het wegwerken van een rafelrandje in het tapijt.


Posted

in

,

by

Tags: