Studententypen: de kunsthistorica

Verschenen in Babel, april 2005, in de rubriek Studententypen
25 uur. Dat is volgens een onderzoek van het NRC-Handelsblad de tijd die de studente kunstgeschiedenis per week besteedt aan haar studie. Staatssecretaris Rutte gebruikte de uitspraak maar al te graag in het debat over de nieuwe onderwijsplannen; hoe kan je een student die zo weinig aan zijn studie besteedt nog een student noemen? Het is het ongeluk van de kunsthistorica in spé.
De studente kunstgeschiedenis is per definitie een meisje dat is opgegroeid in de omgeving van Aerdenhout of Laren, en dat hoor je nog steeds als ze haar mond open doet – iets wat overigens weinig gebeurt buiten de werkgroepjes. Ze heeft een riant appartement in de Pijp dat door haar ouders wordt betaald. Ze studeert omdat haar ouders dat van haar verwachten, en aangezien onze studente per definitie een braaf en volgzaam meisje is, voldoet ze dus in alles aan haar ouders’ verwachtingen. Studeren voor een goedverdienende baan is niet nodig; het geld wordt ter zijner tijd wel verdiend door de rijke man die ze zonder moeite aan de haak zal slaan; over haar uiterlijk heeft ze zich nooit zorgen hoeven maken.
Kortom: materiele zaken zijn slechts een bijzaak in het leven van de kunsthistorica, het echte leven begint pas bij de Kunst.
Het liefst zou de studente zich de hele dag verliezen in de details van de Carolingische en Merovingische handschriften, wegzwijmelen bij de beelden van Michaelangelo en Canova, en heimelijk genieten bij de erotisch getinte performances van Marina Abramovic. Urenlang kan ze -onder het excuus van een onbetaalde stage- dwalen door de gangen van het Rijks of het Stedelijk, het Uffizi of het Louvre, het MoMa of het Guggenheim. Afstanden en reiskosten zijn gezien haar achterban geen enkel probleem.
Wat wel een probleem is, is dat er een diploma moet komen; hoewel de tijd er al vele jaren stil lijkt te hebben gestaan, is ook het Kunsthistorisch Instituut aan de Herengracht onderdeel van de UvA. Met alleen kijken is geen diploma te verdienen, er moet dus geschreven worden. Op basis van beschouwingen uit tijdschriften die al sinds hun verschijnen in 1909 niet meer van de plank in de bibliotheek zijn gekomen, schrijft de studente ijverig over de ‘dubbele entiteit die ontstaat als gevolg van het aanschouwende subject door toedoen van de spiegel een object is geworden’ en over ‘het vertekende vrouwbeeld dat de kunstenaar opliep door de oidipale relatie met zijn moeder’. Dat de teksten die ze schrijft slechts begrepen worden door haar medestudenten en de docenten, verhoogt voor haar alleen maar de verheven status van de kunst in de wereld.
 Een groot gemis in deze kunstminnende vrouwenwereld is de man. Zo nu en dan duikt er een exemplaar op in een werkgroep, maar een grote macho is het nooit. Geïntimideerd door hooglopende discussies over de penisnijd in het werk van een Amerikaanse actionpainter, in combinatie met veel vrouwelijk schoon, houdt hij bedeesd zijn mond. Gelukkig wordt dit manco opgevuld door een onwaarschijnlijk hoge dosis mannelijke professoren.
Hoe is nu te verklaren dat de kunsthistorica van Rutte maar zo weinig tijd aan haar studie besteedt, hoewel niets haar in de weg lijkt te staan? Het antwoord is eenvoudig: ze heeft het te druk. Het staren naar een afbeelding in een boek of op een dia, maar het liefst uiteraard in een museum, is een tijdrovende bezigheid. Tel daar de verplichte excursies naar Florentijnse villa’s en Zuid-Franse steden bij op, de eindeloze borrels bij de opening van exposities, in combinatie met het noodzakelijke netwerken niet te vergeten, en er blijft weinig tijd meer over voor een serieuze studie.
Een beetje begrip voor het probleem van de aankomende kunsthistorica zou wel gepast zijn.
 

 


Posted

in

by

Comments

Leave a Reply