De Amerikaanse fotojournaliste Margaret Bourke White (1904-1971) was een pionier in haar vak. Een tentoonstelling in Den Haag geeft een prachtig overzicht van haar vroege werk.
De bewoners van Weimar hadden het ‘nicht gewusst’. Niet geweten dat er in het op nog geen vijf kilometer afstand gelegen concentratiekamp Buchenwald meer dan vijftigduizend mensen waren omgebracht, en niets gedaan. Op 16 april 1945 werden duizend inwoners van Weimar daarom gedwongen het kamp te bezoeken dat een paar dagen ervoor was ontdekt door de Amerikaanse troepen. Margaret Bourke-White, de Amerikaanse fotojournaliste die werkte voor tijdschriften als Life en Fortune, was erbij, zag de afschuw en schaamte op de gezichten van de weldoorvoede burgers bij de opgestapelde, uitgemergelde lichamen, en drukte af.
Het is één van de aangrijpende foto’s uit het vroege werk van Bourke-White, nu te zien in het Haagse Fotomuseum. Een rondreizende tentoonstelling van prachtige oorspronkelijke (kleine) afdrukken van 1930 tot 1945, aangevuld met de reportages in de tijdschriften, toont het werk van de Amerikaanse fotografe, wier naam in Nederland nauwelijks bekend is. Onterecht, laat de tentoonstelling zien.
Margaret Bourke-White was niet alleen de eerste buitenlandse fotograaf die toestemming kreeg om in de jaren dertig in de Sovjet-Unie te werken, de eerste vrouwelijke oorlogscorrespondent, de eerste vrouw die als journalist aanwezig mocht zijn in oorlogssituaties (ze kreeg een speciaal ontworpen uniform), de eerste wier foto op de cover van het eerste nummer van het vernieuwde Life magazine in 1936 stond. Ze was ook een goede fotograaf, die bovendien in talloze boeken de achtergronden van het leven als vrouwelijke fotojournalist voor een groot publiek toegankelijk maakte.
Bourke-White leerde van haar vader het fototoestel te bedienen, en begint na haar studie (en een kortstondig huwelijk) een bedrijf dat architectuur- en fabrieksfoto’s maakt. Al snel valt ze op: door haar foto’s, maar ook doordat ze een charmante, ambitieuze vrouw is in de door mannen gedomineerde fotowereld. In 1929 wordt ze gevraagd als fotojournalist voor het blad Fortune te gaan werken. In de Sovjet-Unie was toen net Stalins vijfjarenplan in praktijk gebracht: naast de invoering van de kolchozen, gemeenschappelijke landbouwgrond, moest een enorme hoeveelheid fabrieken de Russische economie weerbaar maken tegen het Westen. Bourke-White (ze had haar moeders naam als tweede achternaam aangenomen) trekt tussen 1930 en 1932 langs de grote Sovjetprojecten, en toont het Amerikaanse publiek niet alleen de fabrieken, maar ook de arbeiders, aan het werk, of etend in een van de gemeenschappelijke keukens. De eerdere foto’s van de Amerikaanse fabrieken zijn opmerkelijk identiek.
Terug in de VS besluit ze zich te richten op het Amerikaanse binnenland. Samen met haar tweede echtgenoot (ook van korte duur), de romanschrijver Erskine Caldwell, publiceert ze in 1937 ‘You have seen their faces’: een boek waarin (alweer voor het eerst) tekst en foto’s, over het harde leven op de katoenplantages, elkaar aanvullen.
In 1941 reist ze opnieuw naar de Sovjet-Unie, tien jaar na haar eerste bezoek. Op 22 juni valt Hitler de Sovjet-Unie binnen, en is Bourke-White de enige buitenlandse fotograaf in het land: ze fotografeert de Duitse luchtaanval op het Kremlin vanaf het dak van de Amerikaanse ambassade. In haar autobiografie beschrijft ze hoe ze dan ook Stalin mag portretteren. Hij had ‘een granieten gezicht’, dat ondanks haar opmerking dat ze zijn moeder in 1932 nog had geportretteerd, niet uit de plooi ging. Totdat een onhandigheidje haar hielp. ‘Toen ik door m’n knieën ging om hem vanuit een laag perspectief te fotograferen,’ schrijft ze, ‘ viel een hele voorraad flitslampjes op de grond. De tolk en ik grabbelden ze snel bij elkaar. Ik geloof dat Stalin nog nooit een Amerikaans meisje voor zich had zien knielen. Hij vond het grappig en begon te lachen. Wat een verandering! Het was alsof een tweede persoonlijkheid naar voren kwam – hartelijk en bijna vrolijk. De lach duurde precies lang genoeg om twee foto’s te maken, en toen, alsof er een sluier werd opgetrokken, versteende hij weer. Het was de meest vastberaden, genadeloze persoon die ik ooit had ontmoet.’
Het is jammer dat de tentoonstelling stopt bij het eind van de Tweede Wereldoorlog, want Bourke-White ging verder. Naar India, waar ze Ghandi bezocht, kort voor zijn dood – en, als een doorgewinterde paperazzi, ook kort daarna de vrienden die rouwden om zijn dood fotografeerde. Naar Zuid-Afrika, waar ze de gevolgen van de Apartheid vastlegde. En naar Korea, waar ze, in 1952, alweer het oorlogstoneel in beeld brengt voor de Amerikaanse pers. In 1953 werd ze gediagnostiseerd met de ziekte van Parkinson, ze overleed na een lang ziekbed in 1971.
Hoewel de portretten van Stalin, Winston Churchill en Franklin D. Roosevelt inderdaad allemaal een ‘menselijke’ kant tonen voor de lens van Bourke-White, lag haar grote kracht in het zien en fotograferen van ‘gewone’ mensen. Gezichten in mensenmassa’s die de Hitlergroet brengen, en leerlingen van een Joodse school, beide in Tsjechoslowakije in 1938. Lezende Russen bij een boekstalletje in 1941, overlevenden van Buchenwald in 1945, biddende burgers in een halfverwoeste Duitse kathedraal, en dode kinderen en hun ouders, Nazi’s, die zelfmoord hadden gepleegd in hun luxe woning. Foto’s van gezichten die je, als je ze eenmaal hebt gezien, nog lang bijblijven.
vier sterren
‘Margaret Bourke-White: beslissende momenten 1930-1945’, Fotomuseum Den Haag, t/m 29 juni