Pierre Janssen: Idealist of standwerker?

Pierre Janssen in ‘Kunstgrepen’, ca. 1960

Pierre Janssen maakte met zijn tv-programma ‘Kunstgrepen’ een hele generatie Nederlanders vertrouwd met kunst. In een biografie, een documentaire en twee exposities komen ook zijn andere kanten naar voren.

(gepubliceerd in Trouw, 18 april 2017)

De naam Pierre Janssen is als die van Theo Koomen en G.B.J. Hiltermann. Spreek hem uit, en omstanders vanaf een bepaalde leeftijd komen in een melancholische stemming. Ze roepen eerst ‘ach!’, of ‘oh!’, en beginnen dan te praten over persoonlijke herinneringen aan de man in kwestie. Bij Janssen zijn dat vaak diens grote trillende handen en avonden met het hele gezin voor de televisie. En hoe hij mensen, gewóne mensen, enthousiast kon maken voor kunst.

Wanneer het over kunstpresentatoren op televisie gaat, lijkt Janssen een onbereikbaar ideaal voorbeeld. Zoals onlangs bij Wim Pijbes, voormalig directeur van twee Nederlandse musea, bij acteur Jeroen Krabbé, en bij schrijver Joost Zwagerman bij zijn ‘kunstcolleges’ – vrouwen komen vooralsnog niet in het rijtje voor.

 

De komende maanden staat het fenomeen Pierre Janssen, tien jaar na zijn overlijden, uitgebreid in de belangstelling. De twee musea waar hij directeur is geweest, in Schiedam en in Arnhem, organiseren gezamenlijk een tentoonstelling, er komt een documentaire, en kunsthistorica Petra Timmer schreef een uitgebreide biografie. Zou het mogelijk zijn de ‘Janssen-ervaring’ ook over te brengen op het publiek dat Janssen niet kende?

Visueel

Grootste struikelblok bij het doen herleven van het televisiewerk van Janssen is het gebrek aan filmmateriaal. De uitzendingen waarmee hij het grote publiek bereikte, de honderd afleveringen ‘Kunstgrepen’, maandelijks uitgezonden tussen oktober 1959 en mei 1975, zijn nauwelijks bewaard gebleven. Het waren live-uitzendingen. Petra Timmer kon er, in het archief van Beeld en Geluid in Hilversum, negen opsporen, er staat één uitzending op YouTube. Van een veel groter aantal is wel het script bewaard gebleven, maar aangezien bij Janssen het vertellen, de mimiek en het optreden zo belangrijk waren, doet dat nauwelijks recht aan de televisie-ervaring.

Zowel in Schiedam als in Arnhem is de televisiestudio nagebouwd. Geen ingewikkelde opgave: Janssen zat in een kale studio aan een tafel, had op de grond een papiertje met een paar steekwoorden en jaartallen. Drie camera’s: twee voor de dia’s, en eentje voor Pierre. En in de studio verder – ook niet onbelangrijk – Leen Timp, echtgenoot van Mies Bouwman. Bouwman, die andere televisiepionier, die overigens ook als coach voor Janssen optrad. Zij adviseerde hem een denkbeeldig persoon achter de camera toe te spreken, dat werd de vader van Timp, die in een verzorgingstehuis in Delft woonde.

Nerveus en onzeker

Timp was via acteur en regisseur Kees Brusse in contact gekomen met Janssen. Janssen, zoon van een onderwijzer, was begonnen als kunstjournalist, eerst in zijn geboortestad Arnhem, later bij Het Vrije Volk in Rotterdam. In 1957 werd hij hoofdconservator bij het Stedelijk Museum Schiedam: een klein, verstoft museum waar hij binnen een paar jaar een bruisend cultureel centrum van had gemaakt – de wanden witte hij zelf in de avonduren. Janssen had, zoals Timmer schrijft, een duidelijke, persoonlijke missie, die hij zijn hele leven probeerde te volbrengen: kunst overbrengen op de mensen, álle mensen, ‘hen raken en als het even kan meekrijgen in zijn bewondering en verwondering over kunst en kunstenaars’.

Vanwege dat idealisme nodigde hij allerlei groepen mensen uit die normaal niet in een museum kwamen, en liet ze niet rondleiden door stijve museummensen, maar door kunstenaars of door hemzelf. Padvinders, de Schiedamse winkeliersvereniging, de Huishoudschool, politiemensen, vrijwel dagelijks kwam er een groep. Door zich in te leven in die bezoekers, en hen, als in een toneelvoorstelling, mee te nemen in zijn verwondering over de door mensen gemaakte kunst, wist hij veel nieuw publiek te winnen. Bij een van die lezingen zat Timp achterin de zaal, en stelde hem na afloop voor vier uitzendingen te maken over kunstgeschiedenis, voor de Avro.

Die uitzendingen vergden veel van Janssen, schrijft Timmer. Hij was nerveus, onzeker, en pas tijdens de live-opnames groeide zijn zelfvertrouwen. ‘Kunstgrepen’ was het eerste kunstprogramma op de Nederlandse televisie. Vanaf 1956 was het programma ‘Openbaar Kunstbezit’ op de radio, maar vanaf 1962 kwam dat ook op tv. In Openbaar Kunstbezit lichtten kunsthistorici en museumconservatoren kunstwerken uit Nederlandse collecties uit. Het was, al was het maar om het contrast te schetsen, interessant geweest om ook dáár in de tentoonstellingen iets van terug te kunnen zien.

Bekende Nederlander

Janssen nam de hele kunstgeschiedenis als onderwerp, en aarzelde niet om daar zo nu en dan een alledaags voorwerp tussen te pakken. Als Janssen in Gizeh een slagroomklopper zou vinden, zou hij de hele Egyptische cultuur daaraan ophangen, grapte Nico Scheepmaker in een televisierecensie. Net als de Britse kunstbeschouwer John Berger tien jaar later gaf Janssen veel meer ‘lessen in kijken’, zoals hij het zelf zei, niet ‘uitsluitend over kunst, maar in principe over alles wat mensen maken’.

Met zijn optredens op de enige Nederlandse televisiezender werd Janssen op slag een Bekende Nederlander, en stond in alle kranten en tijdschriften, van NRC tot Libelle. Hij kwam bovendien zó direct en persoonlijk over, dat mensen hem hun leed en problemen toevertrouwden in brieven en op straat. Janssen, met zijn gevoelige natuur, kreeg mede daardoor in 1961 een zenuwinzinking.

Kritiek

Zijn optreden riep ook kritiek op: hoewel hij zich ‘een bochel las’ aan de vakliteratuur, werd zijn optreden in de universitaire en museumwereld vaak verguisd. En daarbuiten ook: Dimitri Frenkel Frank noemde hem in (nota bene) de Avrobode een ‘door heilig vuur gedreven Standwerker van de Kunst’. Janssen was er zo door geraakt dat hij via een advocaat excuses eiste en kreeg.

Zowel in Arnhem als in Schiedam zijn naast de filmbeelden en citaten ook kunstwerken te zien die Janssen voor de musea verwierf. In Schiedam is bovendien de ‘kunstklas’ nagebouwd, waarmee Janssen hele generaties Schiedamse en Arnhemse kinderen vertrouwd maakte met het maken van en kijken naar kunst. Op witte papieren staat één horizontale lijn – het begin van een landschap, en ook de lijn waarmee de eerste Kunstgrepen begon. Met de aanwijzingen van Janssen kan een volgende generatie nu nog steeds door Janssens kunstliefde gegrepen worden.

Pierre Janssen – In de greep van de kunst, tot 3 september in Stedelijk Museum Schiedam en tot 15 oktober in Museum Arnhem.

Petra Timmer, Pierre Janssen. Journalist/presentator/museumdirec-teur/kunstverteller, Uitgeverij Scriptum, 304 pagina’s, 22,50 euro.

Op 28 mei was de documentaire Pierre Janssen. In de greep van de kunst van Lex Reitsma te zien op NPO2.