Bestandsaufnahme Gurlitt in Bonn

Vier jaar geleden ontdekte de Duitse douane bij toeval de verloren gewaande kunstverzameling van Hildebrand Gurlitt. Nu is een deel van de kunst voor het eerst te zien in Bonn en in Bern

Gepubliceerd op 8 november 2017 in Trouw

 

 

 

 

 

Ingehouden opwinding, fotografen verdringen zich voor het beste shot van de entree. Kort voor de opening mag de pers alvast rondkijken bij de tentoonstelling in de Bundeskunsthalle in Bonn. ‘Bestandsaufnahme Gurlitt’ is de titel, op de muren herinneren krantenknipsels aan de opwinding in de media in 2013, toen bekend werd dat de teruggetrokken Cornelius Gurlitt een nazi-schat zou hebben van geroofde kunst. Waarde: misschien wel een miljoen euro. Al snel bleek die waarde overschat, financieel gezien, het waren lang niet allemaal meesterwerken en het ook niet enkel schilderijen, en niet alles bleek geroofd. Maar waardevol is de kunst wel.

‘Jonge vrouw’, Thomas Couture. © Foto: David Ertl, © Kunst- und Ausstellungshalle der Bundesrepublik Deutschland

Er zijn hier niet zomaar kunstwerken te zien. Het zijn schilderijen, tekeningen, prenten en zelfs sculpturen waar soms met tegenzin, soms onder dwang afstand van werd gedaan, vaak voor veel minder geld dan ze waard waren. Geen zorgvuldig uitgebalanceerde collectie, eerder van alles wat. Hitler koos sommige werken uit voor in zijn Führermuseum. En ze zijn na de oorlog nog bijna zeventig jaar gekoesterd zijn door hun nieuwe eigenaars. De koffer, waarin Cornelius Gurlitt tot aan zijn dood in het ziekenhuis een tekening van Claude Monet bij zich droeg, ligt bij de ingang van de expositie.
De tentoonstelling is een ingewikkelde, gelaagde onderneming. Het was een idee van cultuurminister Monika Grütters, zelf kunsthistoricus, om de kunstwerken uit Gurlitts erfenis aan het publiek te tonen. ‘Sensibele Güter’ noemt ze ze. Na de ontdekking van de in totaal 1566 kunstwerken kwamen er al snel foto’s online. Het waren onduidelijke foto’s en veel van de kunstwerken waren stoffig, moesten opgefrist worden, en onderzocht op echtheid en toestand. Naast het kleine museum in Bern, dat tot ieders verbazing door Gurlitt als erfgenaam was aangewezen, werd ook het Bonner museum ingeschakeld. Zodat het publiek eindelijk zou zien waar het om te doen was, en hoe verraderlijk de nazi’s kunst gebruikten en aanbaden.

Commotie in het museum. Een oudere man met hoed, lang haar in een staart, gekleurde gympen en een dikke stapel papieren onder de arm geeft een interview aan een televisiezender. Felle lamp op zijn gezicht, luide stem, iedereen mag het horen. Hij stelt zich voor: Ekkehart Gurlitt, fotograaf, achterneef van de overleden Cornelius. Onzin vindt hij het, dat er zo veel belastinggeld naar het onderzoek gaat. Slechts zes werken zijn definitief bestempeld als roofkunst. Privébezit, bovendien. Kan er niet gewoon een ruimte komen, een museum, waarin alle kunst te zien is? Zo slecht was Hildebrand Gurlitt niet. Het feit dat die naam zo prominent wordt gebruikt, is al schandalig.
Even later, in een persconferentie voor de zeker tweehonderd aanwezige journalisten, reageert de organisatie bondig op de verwijten. Rein Wolfs, de (van oorsprong Nederlandse) directeur van de Bundeskunsthalle, benadrukt dat elk kunstwerk waarvan duidelijk wordt dat het iemand anders toebehoort, het onderzoek rechtvaardigt. Andrea Baresel-Brand, die het herkomstonderzoek leidt, ziet het als een vanzelfsprekende plicht van de Duitse staat. Bewust is bij de tentoonstelling gekozen voor de titel ‘Bestandsopname’, een ambtelijke term die aangeeft dat het geen definitief oordeel is, het gaat om een moment. Bij bijna geen enkel kunstwerk heeft nog een definitief stempel met de herkomst.
In Bern zijn zo’n tweehonderd werken uit de collectie te zien, met vooral moderne kunst uit de twintigste eeuw, de kunst die de nazi’s als ‘Entartet’ bestempelden. In Bonn ligt de nadruk op het leven van Hildebrand Gurlitt (1895-1956), de vader van Cornelius. De bezoeker volgt de etappes uit zijn leven, ziet de kunst die hij kocht, en krijgt daarnaast, bij de hoofdstukken uit de nazi-tijd, korte excursies naar de verhalen achter de kunst die Gurlitt wist te bemachtigen. ‘Stolpersteine’ noemt de organisatie ze, deze uitstappen, genoemd naar de steentjes in de stoep die herinneren aan de vermoorde Joodse bewoners. Ze hadden wel wat groter mogen zijn, die uitstapjes, schreef de Süddeutsche Zeitung bitter. Naar de slachtoffers, vaak vermoord en zonder zelfs maar een grafsteen, is nog veel te weinig geluisterd.
De keuze voor die rode draad, die van de op z’n minst omstreden kunsthandelaar, is begrijpelijk, maar ook lastig. Want hem zo’n podium geven, zo de nadruk te leggen op zijn hele leven, maakt de periode waar het allemaal om draait minder belangrijk. Kijk, zegt de tentoonstelling, de Gurlitts waren al generaties lang kunstliefhebbers, grootvader Louis was de landschapsschilder Louis Gurlitt. Hildebrand Gurlitt was, na samen in de Eerste Wereldoorlog gediend te hebben, goed bevriend met Karl Schmidt-Rottluff, een van de oprichters van de progressieve kunstenaarsbeweging Die Brücke. Hij stuurde Gurlitt nieuwjaars-wenskaarten. Cornelia Gurlitt, Hildebrands oudere zus, was een getalenteerd expressionistisch kunstenaar, ze maakte treffende tekeningen van de joodse gemeenschap in Wilna, waar ze als verpleegster voor het Duitse leger dienstdeed. Ze pleegde in 1919 zelfmoord toen ze zwanger was van een getrouwde kunstcriticus, hun vader gaf de joden van Wilna daarvan de schuld. Dat laatste staat trouwens niet vermeld in de tentoonstelling, wel in de stevige catalogus.
Gurlitt wordt directeur van het museum in Zwickau, waar hij avant-gardistische tentoonstellingen organiseert, en door de nationaalsocialistische beweging wordt weggestuurd als hij te moderne kunst aankoopt. Hij wordt museumdirecteur in Hamburg, raakt ook die baan kwijt als hij op 1 mei 1933 weigert een hakenkruisvlag te hijsen. En hij wordt kunsthandelaar.
Er moet iets geknapt zijn. Hij wordt namelijk de handelaar die tekeningen koopt van de negentiende-eeuwse kunstenaar Adolph van Menzel, omdat de eigenaar, jurist en mecenas Albert Martin Wolffson, met zijn familie naar de VS vlucht in 1941. Voor ‘de financiering van de aankomende emigratie’ heet het in de tentoonstelling. Au. Pijnlijk ook omdat Gurlitt na de oorlog glashard ontkende de tekeningen te hebben. In 2017 is een van de tekeningen aan een erfgenaam teruggegeven.
Een handelaar die ook liegt over een tekening van Carl Spitzweg, die hij in 1940 voor een schijntje koopt van muziek-uitgever Henri Hinrichsen, die vlucht maar in Auschwitz wordt vermoord. De tekening ligt in een vitrine naast de brief waarin Gurlitt het bezit van de tekening ontkent.
Hoeveel van deze gevallen zijn niet zo expliciet gedocumenteerd? Hoe volledig was de administratie die de onderzoekers aantroffen? Hoe schuldig was Hildebrand Gurlitt? De tentoonstelling stelt de vragen, de antwoorden ontbreken.
Inmiddels wordt de kleur van de wanden in de tentoonstelling donkerder, de handelswijze van Gurlitt schimmiger. De handelaar neemt, vanwege zijn kennis van de expressonistische, door de nazi’s inmiddels als ‘Entartet’ aangeduide kunst, de taak op zich om de in musea inbeslaggenomen en in de rondreizende tentoonstelling getoonde werken te verhandelen in het buitenland. Daarbij houdt hij ook veel voor zichzelf. Later zegt hij dat hij de kunst daarmee van de brandstapel heeft gered.
Vanwege zijn goede relaties met de partij, kan Gurlitt vrij reizen en is veel in Parijs, waar hij veel kunst van vluchtende joodse verzamelaars ‘overneemt’. Gurlitt werd in 1943 inkoper voor het megalomane ‘Führermuseum’ dat Hitler in Linz wilde inrichten. Tussen mei 1941 en oktober 1944 leverde hij de Führer 300 kunstwerken. Hier zijn de museumwanden zwart. Na de oorlog pleit hij succesvol voor zijn onschuld. Hij is tot zijn dood in 1956 directeur van een museum voor moderne kunst in Düsseldorf.
Is het gepast om over de kwaliteit van de afzonderlijke werken te praten? Kan je de schimmige, soms smerige geschiedenis van de kunstwerken wegdenken van de afbeelding en de naam van de kunstenaar? En zijn die werken dan schuldig, medeplichtig, of staan ze hierboven? Voor de familie Gurlitt gold het laatste, zo lijkt het. Op foto’s uit het familie-album staat een kerstboom voor een schilderij van Monet, en staat het beeldje van Rodin achter een bloeiende amaryllis. In het enige interview dat Cornelius gaf, kort voor zijn dood, vertelde hij dat de kunstwerken zijn levensgezellen waren, hij praatte met ze. Met mensen liever niet.

Gurlitt en het herkomstonderzoek
Bij toeval stuitten de autoriteiten op de kunstverzameling die Cornelius Gurlitt (1932-2014), zoon van Hildebrand, in zijn huis in München bewaarde. Ook in zijn huis in Salzburg bleek kunst te liggen. Het waren alles bij elkaar 1566 kunstwerken, van in oplage gedrukte prenten tot unieke schilderijen van Matisse, Rubens en Picasso. Na zijn dood, in 2014, werd duidelijk dat Gurlitt alles had nagelaten aan het Kunstmuseum van Bern, hij had toestemming gegeven voor herkomstonderzoek. Dat onderzoek, betaald door de Duitse staat, moet eind dit jaar moet zijn afgerond. De schilderijen kregen voorrang: niet alleen is de waarde daarvan hoger, het zijn doorgaans ook werken die eenvoudiger te identificeren zijn dan een in oplage gemaakte ets of lithografie. Ook kregen de kunstwerken met grote kunsthistorische waarde voorrang.
Nauwkeurige bestudering van de kunstwerken kan ook helderheid geven over de herkomst. Bij de voorbereiding van deze tentoonstelling ontdekten conservatoren een klein, bij een restauratie hersteld gaatje in een schilderij van Thomas Couture van een jong meisje. Precies die beschadiging beschreef ook de vriendin van de Franse minister Georges Mandel, na de oorlog, Mandel was in 1944 doodgeschoten door de nazi’s, zijn kunst in beslaggenomen.

‘Bestandsaufnahme Gurlitt: Der NS-Kunstraub un die Folgen’, tot 11 maart in de Bundeskunsthalle in Bonn, en ‘Bestandsaufnahme Gurlitt: “Entartete Kunst” – Beschlagnahmt und verkauft’, in Kunstmuseum Bern. www.bundeskunsthalle.de


Posted

in

,

by