Weekgast Joke de Wolf
gepubliceerd op folia.nl 26-30 oktober 2009
Joke de Wolf is in 2008 afgestudeerd (MA) aan de UvA, Kunstgeschiedenis, en is per 1 september aangenomen als promovendus bij het Graduiertenkolleg ‘Mediale Historiographien’, een onderzoeksgroep aan de universiteiten van Weimar, Erfurt en Jena die wordt gesubsidieerd door de Deutsche Forschungsgemeinschaft (DFG). Ze doet er onderzoek naar het gebruik van de Parijse stadsfotografie van Charles Marville door het stadsbestuur van Parijs tussen 1865 en 1878. Vorige week verhuisde ze naar Weimar, deze week heeft ze haar eerste colleges.
Maandag 26 oktober
Doembeelden van een boze Duitse huisbaas hielden me uit m’n slaap. Ik heb geen idee hoe hij eruit ziet, de eigenaar van het appartement waarin ik sinds vorige week woon, maar van m’n makelaar begrijp ik dat hij de dingen graag serieus aanpakt. Hij weigert namelijk het huurcontract te ondertekenen zolang hij de huur van oktober niet heeft – geld dat ik braaf heb overgemaakt twee weken geleden. Hij heeft een sterke troef in handen: dat huurcontract, dat is precies het document dat ik nodig heb om een Duitse bankrekening aan te maken, een internetaansluiting te regelen (dat scheelt me een hoop dure koffies in het te hippe café om de hoek waar ze WiFi hebben) en me in te schrijven bij de gemeente en de universiteit, kortom, om me vanuit het huis dat ik nu bewoon ook verder een beetje thuis te voelen in Weimar.
Of ik het geld dan maar contant naar de makelaar kwam brengen, de huisbaas was ‘geïrriteerd’. Strak van de milchkaffee kan ik mijn makelaar er na wat Skypen en internetspeurwerk van overtuigen dat het geld echt op háár rekening staat, ze had per ongeluk haar eigen IBAN-nummer gegeven. De excuses komen niet van harte. Het zijn nog geen Amsterdamse toestanden, maar de makelaars hebben het hier toch wel goed voor elkaar; de huizenprijzen schieten de laatste tien jaar omhoog heb ik begrepen, ik had nog geluk dat ik niet 2,6 keer de kale huur aan ‘makelaarsprovisie’ moest betalen, iets wat eerder regel dan uitzondering is. Met 330 Euro huur voor een gerenoveerd appartement van veertig vierkante meter in het ‘centrum’ van Weimar ben ik dus best tevreden, maar dan moeten ze niet flauw gaan doen met de papieren. De rest van de dag doe ik nog wat inkopen voor mijn nieuwe huis, probeer de Frankfurter Allgemeine van A tot Z te lezen om m’n drie jaar Duits een beetje op te krikken, en wacht op mijn ondertekende huurcontract.
De dag begonnen met een rondje rennen in het prachtige Park an der Ilm. Het doet qua grootte niet onder voor het Vondelpark en ligt in het centrum van de stad: een park in Engelse landschapsstijl, statig, met eeuwenoude beuken en uitgestrekte grasvelden en daarnaast heeft bijna elk moment uit de geschiedenis van Weimar er wel sporen nagelaten. Zo heb je er Goethe’s Gartenhaus, de plaats waar de beroemde schrijver en politicus zich verdiepte in de plantenwereld, kijkt de Amaliabibliotheek – die in 2004 deels door een brand werd verwoest – erop uit, en vind je op de heuvels aan de andere kant het enige gebouw dat de architecten van het Bauhaus in Weimar hebben gebouwd, het Haus am Horn. Het heeft gevroren vannacht. Blijkbaar is er een kritische temperatuurgrens bereikt want groene blaadjes dwarrelen in razend tempo van de bomen – alsof er een chemische aanval is geweest, ik heb de herfst nog nooit zo radicaal zien inzetten.
Bij thuiskomst maak ik m’n huis schoon, een achterhuis met de voordeur óp de markt, en van de pompoenen die daar te koop zijn maak ik soep. Ik krijg bezoek van mijn broertje en stiefmoeder, ze komen met een auto vol pannen, gordijnen en zelfs een Hollandse fiets die in mijn achterhuis weer in elkaar wordt gezet. Na het eten nog een wandeling door nachtelijk Weimar: het is sprookjesachtig, maar ook erg stil en koud.
Woensdag 28 oktober
De bakker zit letterlijk op tien meter van mijn voordeur, net voorbij de kraam met Thüringer Rostbratwurst die elke dag net iets te vroeg de eerste toeristen trekt. We ontbijten met de verse broodjes, de makelaar komt langs met het ondertekende huurcontract en iets meer excuses, en we vertrekken na wat boodschappen met de auto richting Jena, een van die andere filosofisch-historische steden hier in de buurt.
Rond twee uur rijden de stad binnen via een weg die naar Napoleon is vernoemd en ik realiseer me nu pas dat Jena niet alleen in de Duitse, maar zeker ook in de Franse geschiedenis een naam van betekenis is – in Parijs zijn er nota bene een brug én een metrostation vernoemd naar de belangrijke overwinning op de Pruisen bij deze stad. Net als in Weimar ook hier een vreemde combinatie van verloederde DDR-bouw, lelijke snelle nieuwbouw en na WOII gerenoveerde of gereconstrueerde monumenten. Een enorme toren blijkt ooit behoord te hebben tot de fabriek van de grootste industriële werkgever die de stad kende: Carl Zeiss, van de lenzen en optische instrumenten. Nog steeds is het een van de speerpunten van Jena: Jenoptik blijkt een groot nieuw complex te zijn waarin allerlei optische bedrijven zich hebben gevestigd. Ik vind vooral het Optische Museum erg interessant, waar een enorme verzameling historische foto- en filmcamera’s is opgesteld. We komen een kwartier voor sluitingstijd binnen, en in plaats van een dichte deur treffen we een portier van wie we voor niks mogen rondkijken.
Terug in Weimar maken we kennis met de keerzijde van de erfenissen van de DDR: in het restaurant worden we bediend door een trage en snipverkouden serveerster, de tl-verlichting maakt het eten er ook al niet aantrekkelijker op. Het gezelschap en de Thüringer wijn maken een hoop goed.
Donderdag 29 oktober
Je zou het bijna vergeten, maar ik ben hier om onderzoek te doen. In Weimar. Ik doe onderzoek naar het gebruik van foto’s die het stadsbestuur van Parijs had laten maken van de stad ten tijde van de grote transformatie door Haussmann, ik heb me tijdens mijn master in Parijs gespecialiseerd in 19e-eeuwse fotografie. Er zijn geen specialisten in de geschiedenis van de fotografie verbonden aan mijn ‘kolleg’, de onderzoeksschool. Academische specialisten in de geschiedenis van de fotografie zijn namelijk vreemd genoeg bijzonder schaars. In Nederland is er bijvoorbeeld geen een voltijd hoogleraar in de geschiedenis en/of theorie van de fotografie. Dat maakt het vinden van een promotieplaats lastig. Met de huidige bekostigingspolitiek is het vinden van een betaalde vrije promotieplaats in Nederland voor alfa’s zelfs zo goed als onmogelijk geworden, professoren van de UvA en elders begonnen allemaal over het zoeken van derde geldstromen en sponsoren wanneer ik ze om raad vroeg. Ik was deze zomer even blij, toen ik zag dat de minister twintig extra promotieplaatsen beschikbaar stelde, maar helaas: dat waren plaatsen voor beta’s, die natuurlijk veel belangrijker en duurder onderzoek doen en daarom veel meer geld nodig hebben. Vandaar dus mijn vertrek: in Duitsland is er in wél geld voor onderzoek. Ik krijg drie jaar een beurs, en daarnaast volop middelen om onderzoek te doen en te toetsen. En het thema van dit ‘kolleg’ sluit heel mooi aan bij mijn onderzoek: het gaat de zes professoren en ongeveer twintig onderzoekers (filosofen, media- en kunstwetenschappers, kunst- en literatuurhistorici) allemaal om het gebruik van media in geschiedschrijving, en de geschiedenis van die media, en Marville’s foto’s zijn altijd met die geschiedenis verbonden geweest. Ongeveer eens in de week is er een bijeenkomst, een seminar of excursie, voor de rest doe je je eigen onderzoek.
Deze donderdag was de eerste gewone bijeenkomst, vorige week heb ik al kennisgemaakt met de meesten tijdens de ‘Tagung’, een conferentie in het Goethehaus. De gewone bijeenkomst, die plaatsvindt in de villa waar ik ook een werkplek zal krijgen, blijkt één lange vergadering. De invloed van de jaren zeventig schemert hier nog sterker door dan in Nederland: iedereen wordt bij de voornaam genoemd, krijgt alle tijd om de eigen mening te laten horen en er wordt hier en daar hartstochtelijk gegroet. Ik kan het allemaal redelijk volgen, maar bij één opmerking twijfel ik: bij het plannen van excursies en publicaties blijkt dat we niet hoeven te bezuinigen, ‘er is namelijk geld genoeg.’ Dat heb ik bij de UvA nog nooit iemand horen zeggen.
Vrijdag 30 oktober
Donderdag heb ik me zonder enig obstakel ook nog kunnen inschrijven bij de gemeente én een bankrekening kunnen openen. Nu nog internet – meer nog dan telefoon een eerste levensbehoefte. Ik vertrek eerst weer even terug naar Amsterdam, ik kan met mijn broertje en stiefmoeder meerijden, en moet pas over twee weken weer echt aanwezig zijn. Het ‘Arbeitschwerpunkt’ moet volgens de richtlijnen in Weimar liggen, maar in hoeverre dat ook praktisch haalbaar is, moet nog maar blijken; de meeste promovendi van het kolleg wonen in Berlijn (2,5 uur met de trein), en ik zal zelf ook nog een tijd in Parijs ‘moeten’ doorbrengen. Bij het inladen van de auto sta ik oog in oog met een serieuze oudere heer met snor en baard, die het reclamebord van zijn winkel buiten zet. Het is m’n huisbaas, dat zie ik meteen. Hoewel niet zo eng als ik vreesde, toch echt geen man om ruzie mee te krijgen.
De rit over de Autobahn gaat voorspoedig, maar hoe hard je er ook kunt, het blijft een lange rit, zeker zeven uur naar Amsterdam. Daar vind ik mijn eigen kamer (nog even), vrienden, een feestje, tot erg laat. Ik hoop volgende week dan ook echt aan de slag te kunnen met het schrijven van m’n eerste artikelen en overleg met m’n begeleiders. Drie jaar zijn zo voorbij, heb ik me laten vertellen…
Leave a Reply
You must be logged in to post a comment.