Vincent van Gogh hield van de ‘natuurmensch’ en ging er in 1883 naar op zoek in Drenthe. Destijds bleef hij voor de Drenten een vreemdeling – nu wordt hij met open armen ontvangen.
Gepubliceerd in De Groene Amsterdammer, 6 december 2023
‘O kerel ik ben zoo melankoliek geworden – ik ben in een prachtig land, ik heb lust, ja absolute behoefte aan werk.’ Vincent van Gogh schrijft zijn broer Theo eind september 1883 een lange klaagzang. Het prachtige land waarover hij schrijft is de provincie Drenthe. Maar hij heeft ‘zoo weinig voorspoed’ met ‘de menschen in ’t algemeen’ dat de kunstenaar niet inziet hoe hij verder moet. Het werken lukt ook niet. Het regent, hij logeert in Hoogeveen op een donker zoldertje. Voor zijn schilderijen en voor de mensen die hij wil portretteren heeft hij geen plek. ‘De modellen, zij willen niet als er omstanders bij zijn en dat is het ergste bezwaar waarom een atelier wenschelijk is.’
Van Gogh was op 11 september 1883 op de laatste trein vanuit Den Haag gestapt. Hij had nog nooit iets van Drenthe gezien, behalve dan op de schilderijen van Anton Mauve en Anthon van Rappard. Maar hij droomde er al een tijdje van. Er zou prachtige heide zijn. Eenvoudige, eerlijke modellen – in de stad waren mensen te veel bezig met hun uiterlijk. En misschien zou Sien van Hoornik, de vrouw met kinderen met wie de kunstenaar op dat moment samenwoonde, er ook een nieuwe toekomst met hem willen beginnen.
Maar Sien bleek een ‘bedorven karakter’ te hebben, iets wat volgens Van Gogh te maken had met haar eerdere werk als prostituee. Uiteindelijk vertrok Vincent alleen. Hij wilde er alle seizoenen meemaken, en ‘een overzicht hebben van ’t karakter der dingen in de streek’. Eenmaal aangekomen overwoog hij even om voorgoed te blijven. Het was er prachtig, ‘ik heb mijn landje gevonden’, schrijft hij in oktober. Toch vertrok de dertigjarige kunstenaar op 1 december naar Brabant, terug naar zijn ouders.
Op 11 september van dit jaar, precies 140 jaar na Van Goghs aankomst in Hoogeveen, opende er in Assen een tentoonstelling over de tijd die Van Gogh doorbracht in Drenthe. Conservator Annemiek Rens is acht jaar bezig geweest met de voorbereidingen voor deze ‘eerste tentoonstelling van Van Gogh in Drenthe ooit’. De tentoonstelling duurt langer dan zijn werkelijke verblijf. En met de zestien tekeningen en aquarellen uit zijn Drentse periode en zes schilderijen die van die tijd bewaard zijn gebleven vul je geen tentoonstelling. In Assen zijn daarom naast de zestien Drentse werken ook enkele Van Goghs van voor en na deze excursie te zien, en daarnaast is er een brede selectie van de schilderijen die Vincent noemde in zijn brieven aan Theo, of die op een andere manier te maken hebben met een verblijf in Drenthe. Op de muren staan, zoals bij vrijwel alle tentoonstellingen over Van Gogh, volop citaten uit de brieven.
Van Gogh had zich pas na een mislukte missie als dominee in de Waalse mijnwerkersstreek volledig op het kunstenaarschap gericht. Dat hij moeite had met het tekenen van mensfiguren is heel duidelijk te zien in een van de eerste tekeningen uit de tentoonstelling, nog gemaakt in Den Haag, kort voor vertrek, van De soepuitdeling. Een vrouw met een baby op haar arm staat tegen een muur geleund, twee oudere kinderen staan op twee willekeurige plaatsen in de ruimte. De verhoudingen van hun lichamen en de vorm van hun kleding is klungelig, de compositie onbeholpen. Dat moest in Drenthe beter worden, zo goed dat hij vervolgens, wellicht, in Engeland een succesvol kunstenaar en illustrator zou kunnen worden.
Hoewel Van Gogh ook toen al in Parijs en Londen had geleefd, leek de moderniteit geen indruk op hem te maken. Althans, in zijn brieven aan Theo heeft hij het er niet over, en in Den Haag voelde hij zich beter op zijn gemak in de achterbuurten en sloppen dan in het Statenkwartier. ‘Zijn creativiteit had mensen en omgevingen nodig die in de grote stad voor onderontwikkeld, primitief en lelijk werden gehouden’, stelt architectuurhistoricus Auke van der Woud in Het landschap en de mensen: Nederland 1850-1940.
Anders dan veel tijdgenoten had Van Gogh dus vertrouwen in de ‘natuurmensch’. Ook in de ‘beschaafdste kringen en beste omgeving en omstandigheden’ moest men die eigenschap behouden, net als de armoede, schreef hij eerder. En armoede wás er in Drenthe. Vanaf het begin van de negentiende eeuw waren mensen uit de krotten van de grote stad naar kolonies in het noorden gestuurd om daar een beter leven te krijgen. Maar ook op het platteland waren de levensomstandigheden slecht. Gezien zijn eindeloze geldzorgen ligt het voor de hand om te denken dat Van Gogh zich verwant zou voelen aan het armste deel van de Drentse bevolking, mensen die leefden van seizoensarbeid bij de boer of in het veen. Maar uit de brieven en uit de kunst blijkt het tegenovergestelde. Van Gogh was een kunstenaar, en voor de lokale bevolking een vreemdeling.
Het zelfstandige landschap was lang alleen bij de Hollandse schilders van de zeventiende eeuw een geaccepteerd genre geweest. Halverwege de negentiende eeuw trokken Franse schilders naar Barbizon, het dorpje bij het voormalige koninklijke bos van Fontainebleau. Hun aandacht ging naar bomen en uitzichten, met hun schilderijen wilden ze gevoelens van nietigheid en een terugkeer naar de natuur oproepen.
Na 1848 begonnen kunstenaars die niet meer voor kerk of koning werkten het ‘gewone volk’ te verbeelden. Gustave Courbet schilderde na een lang verblijf in zijn geboortedorp Ornans in 1850 een begrafenisstoet van een onbekende dorpeling. Na weigering van dit werk bij de officiële Salon bestempelde hij zijn werk als Realisme, in navolging van de literaire stroming. Een naam die vooral later voor nogal wat verwarring zorgde. ‘A basic cause of the confusion bedevilling the notion of Realism is its ambiguous relationship to the highly problematical concept of reality’, stelde kunsthistoricus Linda Nochlin in 1971 in haar boek Realism. De waarheid op het doek was een heel andere waarheid dan die van de wereld eromheen.
De omgang met de Drenten was moeizaam. De modellen die Van Gogh betaalde lachten hem uit
In de tentoonstelling in Assen wordt dat vooral duidelijk in het deel dat gewijd is aan het onderwerp ‘mens’. In de brief die hij schrijft nadat hij met de trekschuit vanuit Hoogeveen naar Nieuw-Amsterdam is gereisd, heeft Van Gogh het erover dat hij ‘Ostadetypen’ zag. Dat was geen compliment. Adriaen van Ostade tekende in de zeventiende eeuw jolige, bonkige en vaak kreupele figuren. ‘Van Gogh ziet de eigenschappen terug in de hardwerkende Drenten’, interpreteert de toelichting op de muur mild.
In Hoogeveen had Van Gogh al gezien dat veel mensen ‘het een of ander mankeeren’, ‘misschien wegens vuil drinkwater’. Tegelijk is de kunstenaar erg te spreken over de ‘oorspronkelijkheid’ die hij aantreft. Nieuw-Amsterdam ligt net als Hoogeveen in het veengebied, een deel van Drenthe zonder hunebedden, grafheuvels of heidevelden. Dáár waren de schilders van de Haagse School al geweest, mensen als Theophile de Bock en Willem Roelofs, schilders die soms volgens Van Gogh te veel inspeelden op de commercie en het sentiment.
Terwijl Van Gogh in Hoogeveen en Nieuw-Amsterdam is, bezoekt George-Hendrik Breitner Assen en Hooghalen. Hoewel ze in Den Haag nog met elkaar hadden opgetrokken, hadden ze inmiddels ruzie, en waren ze wellicht ook niet van elkaars verblijf op de hoogte. In de tentoonstelling hangt een prachtige Maannacht van Breitner uit 1885, het vlakke land eronder is aardedonker.
In een pentekening van een vrouw, die Van Gogh waarschijnlijk maakte terwijl hij tegenover haar zat op de trekschuit, is opnieuw te zien hoe de kunstenaar worstelde met het weergeven van gezichtsuitdrukkingen. Vergeleken met de houtskooltekening van Suze Robertson van Katrijn uit Heeze, die volume en vooral leven in het gezicht weet te brengen, is Van Goghs vlakke tekening een beginnerswerk.
Later zal hij in Nuenen de boerengezichten in verf verder uitwerken, om uiteindelijk in De aardappeleters te laten samenkomen. Het zijn vergelijkingen die helaas vanwege praktische bezwaren niet te zien zijn in het museum, wel staan ze als ‘beeldessay’ in de uitgebreide catalogus.
De omgang met de Drenten verliep dus moeizaam. Van Gogh ziet ‘superbe’ figuren, maar de modellen die hij betaalde lachten hem uit, of zijn werk, dat is niet helemaal duidelijk. Hij schildert hutten, schuren en silhouetten in gedekte kleuren. Composities met mensen die, net als op de schilderijen van Jean-François Millet, op het land werken. Hij besluit zich op één gezin te concentreren ‘waar ik nu een oude vrouw, een meisje en een man kan krijgen en hoop heb dat die goed zullen blijven’.
Het blijft niet goed. Als hij op 1 december vertrekt, probeert hij de eenzaamheid die hij voelt onder woorden te brengen. ‘Die eenzaamheid welke een schilder treft die in een onbegane streek door Jan en alleman wordt aangezien voor gek – moordenaar – vagebond &c. &c. Vreemdelingschap dubbel vreemd en onaangenaam – al zij het land nog zoo opwekkend & mooi.’
Nu wordt Van Gogh in Drenthe met open armen ontvangen. In Assen en rond Hoogeveen en Zeeloo zijn wandel- en fietsroutes uitgezet. De etalages van Assen zijn beschilderd met eigentijdse versies van de schilderijen die Van Gogh later in Frankrijk maakte. Op de Brink staat ‘Vincent’ in levensgrote letters. Ook in de tentoonstelling is spektakel niet geschuwd. De treinreis van en naar Drenthe was voor de vormgevers van de tentoonstelling aanleiding om het parcours door een gang in de vorm van een gekromde treinwagon te laten gaan.
Op de binnenmuren van de trein zijn lange dagboekfragmenten te lezen. En gezeten in de coupés is op de achterwanden een presentatie te zien die ‘immersief’ genoemd zal worden. Op de achtergrond klinkt pauzemuziek die in de hele tentoonstelling te horen is. De camera zoomt in op tekeningen en schilderijen van Van Gogh, afgewisseld met filmopnames van een man die in nieuwe kleren in het zonnige landschap gaat zitten schilderen. Ostadetypen en superbe figuren van het land zijn in de film in geen velden of wegen te bekennen.
De tentoonstelling Op reis met Vincent: Van Gogh in Drenthe is tot 7 januari te zien in het Drents Museum in Assen