De Georgische fotograaf en verzamelaar Dimitri Ermakov (1846-1916) liet een gigantisch archief na met foto’s van het dagelijks leven in en rondom zijn geboorteland. Het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam toont een selectie, zonder ook maar een half oog te hebben voor de inhoud van de foto’s.
‘Fotografie moet de nederige dienaar van de wetenschap en de kunsten zijn’, schreef Charles Baudelaire in 1859. Volgens de Franse schrijver kon het medium de schilderkunst niet vervangen, maar wel ‘het album van de reiziger snel verrijken, en hem voor de ogen brengen wat zijn geheugen vergat, en de tijdelijke ruïnes voor de vergetelheid behoeden.’ De Georgiër Dimitri Ermakov gebruikte fotografie ook voor dat doel. In zijn opleiding bij de topografische afdeling van het leger maakte hij kennis met die techniek, én met een aantal wetenschappers die belangstelling hadden voor foto’s van monumenten, landschappen en volksgebruiken.
Ermakov was niet de eerste fotograaf van Georgië – toen een provincie van Rusland – , al in 1856 opende de eerste fotostudio in Tblisi, de huidige hoofdstad. Vanaf 1870 konden mensen ook in Ermakovs studio terecht voor een fotoportret, gemaakt met een logge camera, grote glazen negatieven (vergrotingen waren technisch lastig) en belichtingstijden van een paar seconden, in daglicht. Omdat het dunne fotopapier snel krulde en scheurde, plakten fotografen de foto’s meestal op hard karton. Niet dat Ermakov dat altijd zelf deed, hij was vaak op reis. Met een mobiele fotostudio – een tent, vervoerd in een koets – reisde hij rond in Perzië, het Ottomaanse Rijk en door de Kaukasus om lokale bezienswaardigheden en culturele bijzonderheden te fotograferen. Voor die laatste categorie koos hij ‘authentieke’ streekbewoners, die vervolgens in zijn openluchtstudio voor een passend decor of op straat, een typerende houding aannamen. Prachtige, soms heel eigenaardige foto’s, die Ermakov voorzag van een bijschrift en een nummer. Dat was handig voor het archiveren van de beelden, én voor de wetenschappers en verzamelaars die de foto’s bestelden.
Ermakov deed niet moeilijk over copyright van anderen: hij kocht ook negatieven van voorgangers en collega’s, om die onder zijn naam te verkopen. Zijn archief lag tientallen jaren te verstoffen in het Nationaal Museum van Georgië, totdat dat museum in contact kwam met Rotterdam. Met financiële steun van stichting Horizon werkten Nederlandse fotorestauratoren samen met medewerkers van het Georgische museum tussen 2000 en 2010 aan de restauratie en conservering van de 12.500 stereofoto’s, 16.000 negatieven, meer dan 24000 losse foto’s en 115 albums met nog eens zo’n 20.000 foto’s.
De klus is geklaard, en nu heeft het Georgische museum samen met het Nederlandse een reizende tentoonstelling gemaakt met een selectie van de losse foto’s en een paar albums. In Rotterdam hangen ze keurig, maar érgens is iets misgegaan. Want, zou je denken, een fotomuseum toont niet alleen foto’s, het vertelt ook wat er te zien is: de technieken die de fotograaf gebruikte, en waarom en waar de foto’s gemaakt werden. Zoals een foto van een doelpunt ook waardeloos is als je niet weet welke speler, welk team, welke wedstrijd, zijn deze oude foto’s ook geen autonome kunstwerken, maar foto’s die gebruikt werden als beeldarchief. En bij zo’n archief hoort een bijschrift.
Novorossiisk, Batumi, Bzhni of Mukhrani wisten de klanten van Ermakov waarschijnlijk zo op de kaart aan te wijzen – ze staan in de oorspronkelijke bijschriften op de foto’s, en geven nu ook, vertaald uit het Russisch, de enige informatie bij de afzonderlijke beelden. Maar zou het huidige, meestal Nederlandse publiek die plaatsen ook paraat hebben? In de tentoonstelling hangt één landkaart uit 1885 van de Kaukasus.
Maar zelfs dát dat zo is, moet de bezoeker op het bordje ernaast lezen: de plaatsnamen op de kaart zijn geschreven in het sierlijke, maar (voor ons) onbegrijpelijke, Georgische schrift. Ook de rest van de bijschriften zijn inmiddels geheimtaal. ‘De Koebanregio. Nationale dans van de Karachai’, staat er dan, bij een foto van dansende mensen. Tsja. Of ‘Turkije. Jerusalem. Joden bij de klaagmuur’. Ja natuurlijk, in Ermakovs tijd lag Jerusalem in het Ottomaanse rijk, maar ligt Jerusalem dan nu in Turkije? Zelfs dat Tiflis de oude naam voor Tblisi is, moet je maar raden.
Ook de langere muurteksten zijn vaag – algemene zinnetjes, rommelig achter elkaar gezet, en vaak op kleuterniveau. Geen informatie over de techniek van het collodion – beter bekend als schietkatoen – waar de glasnegatieven mee gemaakt werden. Of over de publicaties, waar de wetenschappers de foto’s voor gebruikten en apart erbij voegden. Over de ‘Trans-Caucasische spoorlijn’ waarvan Ermakov de aanleg fotografeerde – zou die nog bestaan? Wat was dat voor oorlog in 1877-78, tegen de Turken, waarbij Ermakov de Russische soldaten fotografeerde? Deze tentoonstelling is een wilde graai in het archief van prachtig gerestaureerde foto’s , die door gebrek aan context beroofd zijn van alle waarde die ze eens bezaten.
Het fotomuseum in Rotterdam heet sinds 2003 ‘Nederlands Fotomuseum’, en toont, volgens de huidige foldertekst, ‘fotografie als een maatschappelijk én artistiek medium’, vanuit een ‘eigentijds vertrekpunt’. Maar deze holle presentatie, van nota bene een nationaal fotomuseum, is allesbehalve eigentijds, het is tenenkrommend. Het is te hopen dat het museum met dergelijke, nu voor het nageslacht bewaarde, verloren ruïnes voortaan een beetje zorgvuldiger omgespringt, zodat het niet alleen de verbeelding van bezoekers verrijkt, maar ook hun kennis. En zo hun verwondering en liefde kan aanwakkeren voor deze waanzinnig mooie foto’s.
twee sterren voor de tentoonstelling en catalogus
vijf sterren voor de foto’s en restauratie
‘Fotostudio Ermakov: fotograaf, verzamelaar en ondernemer’ t/m 31 augustus, Nederlands Fotomuseum, Rotterdam, reist door naar Berlijn, Gent en Tblisi. Catalogus: 29,95 euro.