Georges Seurat (1859-1891) is de oervader en meester van het pointillisme. Het Kröller-Müllermuseum heeft voor het eerst in Nederland een overzichtstentoonstelling.
Als je een rood vlak naast een groen vlak zet, ervaren onze ogen de kleuren krachtiger en gloeiender dan wanneer ze los van elkaar staan. Hetzelfde geldt voor geel en paars, en oranje en blauw: complementaire kleuren versterken onze kleurervaring. Dat was in een notendop de kleurenleer zoals scheikundige Michel-Eugène Chevreul die aan het begin van de negentiende eeuw opschreef, en die Georges Seurat als tiener en tekenstudent las. De kunstenaar paste de theorie als eerste bewust toe in zijn schilderijen: in een waas van minieme felgekleurde stippels op het doek.
Seurat overleed onverwachts in 1891 op 31-jarige leeftijd. Toch wordt hij gezien als de oervader én meester van het pointillisme, zoals zijn kleurstippeltechniek genoemd wordt. Het Kröller-Müllermuseum toont nu als eerste in Nederland een overzicht van zijn werk.
Het is namelijk niet eenvoudig, zo’n overzicht organiseren. Seurat maakte maar zes ‘meesterwerken’, ‘Une Baignade à Asnières’ of ‘Un dimanche à la Grande Jatte’ zullen niet snel in van hun plaats komen, ze worden door de eigenaars, stuk voor stuk grote internationale musea, zorgvuldig gekoesterd. Gelukkig zag ook Helène Krüller-Müller al vroeg het belang van de kunstenaar: ze kocht meerdere schilderijen van Seurat, en één daarvan, ‘Le Chahut’, behoort tot de ook in afmeting grote zes. Het rozige schilderij met de cancandanseressen hangt nu naast het enige andere ‘topstuk’ dat speciaal naar Nederland kwam, ‘Le cirque’ uit het Parijse Musée d’Orsay.
Een zeldzame hereniging dus: beide schilderijen maakte Seurat kort voor zijn dood, beiden verbeelden een van de onderwerpen waar de Parijzenaar graag in opging: het moderne nachtleven van de ‘café-concerts’ en circusvoorstellingen. Aangevuld met een voorstudie van ‘Le Chahut’ (uit de VS) kan de hereniging een van de hoogtepunten van de tentoonstelling zijn.
Natuurlijk is het heerlijk om de doeken nauwkeurig van dichtbij te kunnen bekijken, en je te verbazen over het engelengeduld waarmee hij zijn doeken bestippelde. Hoe jammer is het dan dat de wand waaraan ze hangen donkerrood is gemaakt. Een futiliteit misschien, maar bij een kunstenaar die zo nauwkeurig – of misschien zelfs dwangmatig – met kleur bezig was, is het vloeken in de kerk. Terwijl de eigen ‘Chahut’ inderdaad datzelfde donkerrood heeft, is ‘Le cirque’ opgebouwd uit oranje, geel en een helderblauwe lijst. Tegen de bruinrode achtergrond komt de bruikleen nu erg vervelend en slap uit de verf.
Er zijn meer slordigheidjes. Zo zijn er bij het begin van de tentoonstelling oude filmbeelden te zien van Parijs. Natuurlijk was Parijs de thuishaven van Seurat, maar nergens staat dat de filmtechniek pas in 1897 , zes jaar na de dóód van de kunstenaar, zodanig ontwikkeld was dat zulke films überhaupt gemaakt konden worden.
En dat terwijl Seurat juist zo’n multimediale kunstenaar avant-la-lettre was. Dat laat de rest van de tentoonstelling gelukkig zien: in tekeningen en kleinere schilderijen. Zijn kleine olieschetsen voor ‘La Grande Jatte’, het schilderij waarop hij het pointillisme voor het eerst tot in de puntjes uitwerkte, lijken verdacht veel op de I-pad-tekeningen zoals David Hockney ze laatst nog maakte. Alsof er een Photoshop-masker is gebruikt, zo precies en gelijkmatig bewerkt Seurat het oppervlak met een raster van punten en streepjes.
En dan die tekeningen! Een hele wand hangt ermee vol. Zorgvuldig, met simpel zwart contékrijt op een wit vel papier, tekende Seurat meesterlijke schimmen. Van een spoorweg, een stoomboot, een vrouw, gekleed volgend de laatste mode, strak van opzij. Ze doen denken aan de schilderachtige, sterk geretoucheerde foto’s die Alfred Stieglitz en Edvard Steichen rond de eeuwwisseling zouden maken. Ook Seurat maakte tijdloze, onpersoonlijke beelden. Iconen: alsof hij zegt: zo ziet ‘een’ modieuze vrouw er uit, dit is ‘een’ spoorweg. Daarin verschilde hij danig met de (toen al oudere) Impressionisten, die zich nadrukkelijk níet met het inhoudelijk bezighielden, maar met een momentopname. Niet voor niets werd Seurat later bestempeld als postimpressionist.
Veruit de meeste schilderijen in de tentoonstelling zijn ingetogen zeegezichten. Zomers verwisselde Seurat de metropool met de noordelijke Franse kust. Daarin was hij zeker niet de enige, maar zijn schilderijen zijn ‘menschenleer’, alsof het foto’s zijn die met een heel lange sluitertijd zijn genomen. De stippelwaas werkt: van een afstand lijken de grijzige schilderijen inderdaad licht te geven – het is alsof ze, net als de foto’s van Jeff Wall, op een lichtbak zijn geplaatst.
Wat Seurat precies bedoelde met zijn verstilde scenes, of hoe ver de symboliek in zijn werk gaat, blijft gissen: het was een teruggetrokken, timide man van rijke komaf, die zich in zijn korte leven nauwelijks heeft bemoeid met de theoretische onderbouwing van zijn nieuwe stijl.
De ware kroon op de tentoonstelling bevindt zich verderop. Daar hangen de ‘navolgers’ uit eigen collectie, tijdgenoten en kunstenaars die geïnspireerd raakten door Seurats techniek. Met de vierkante vlekjes van Signac, de streepjesstipjes van Mondriaan, en alle mogelijke stippel- en streepjesvarianten van Van Rysselberghe, Van de Velde, Thorn Prikker en nog zo veel meer, zet het Kröller-Müller daarmee een overweldigende tentoonstelling neer. Eenmaal buiten zijn ook de bomen in het park veranderd in miljoenen gloeiende pixels. Een betere achtergrond is er niet.