De kunst van Jeff Koons wordt vaak gezien als gemakkelijk, kitsch en gebakken lucht. Een grote overzichtstentoonstelling in Parijs nuanceert dat beeld.
Wie niet beter zou weten, zou denken dat er een feestartikelenwinkel is neergestreken in het Parijse Centre Pompidou. Er staat meer dan levensgroot porceleinen beeld van Michael Jackson met zijn aap, een drie meter hoog beeld van een hondje dat gemaakt lijkt te zijn van een lange dunne ballon, een reusachtig hart, en er hangen billboards met vrolijke reclames voor frisdrank – ‘New! New too!’
Maar alle bezoekers – uitgezonderd de allerkleinsten misschien, hier ook opvallend goed vertegenwoordigd- wéten beter. Dit is de overzichtstentoonstelling van Jeff Koons (1955), samen met Damien Hirst dé vertegenwoordiger van de levende kunstenaars wier werk sinds de jaren negentig voor miljoenen verkocht wordt, de hedendaagse Warhol. Omstreden kunst ook: gebakken lucht voor de één, Grote Kunst voor een ander.
Nadat deze grote overzichtstentoonstelling eerst in het New Yorkse Whitneymuseum te zien was, nu dus helaas in kleinere vorm in Parijs. In 2008 maakten de Fransen voor het eerst kennis met Koons, hij mocht zijn kunst tentoonstellen in het paleis van Versailles. Grote consternatie natuurlijk – schande, zo’n banale Amerikaan in het Franse spiegelpaleis – maar ook veel, en enthousiaste bezoekers. Want goh, wat gingen die twee goed samen.
‘Kitsch’, of ‘camp’, is voor Koons geen scheldwoord. Vanaf het begin van zijn kunstenaarscarrière gebruikt hij de taal van de Amerikaanse massacultuur, het overgepolijste leven dat alleen in reclames bestaat. Zijn vader was meubelhandelaar en interieurontwerper, als kind ging Koons de deuren langs met kadopapier en snoep. Totdat hij Salvador Dalí ontdekte – en hem meteen opzocht in zijn hotel in New York. De excentrieke kunstenaar maakte indruk, en werd het grote voorbeeld.
Koons leeft zelf al jaren in een commercial. Hij staat standaard fris en met zijn stralend witte tanden bloot door een grote glimlach op de foto, alleen of met vrouw en hun zes kinderen, en hij noemt zichzelf graag een genie – nee, ironie kent Koons niet.
Toch is de wereld van Koons niet zo gepolijst als hij er van een afstandje uitziet. Integendeel. De chronologisch opgebouwde tentoonstelling maakt duidelijk wat in één enkel werk niet zo snel opvalt. De kritiek, bijvoorbeeld, op de massacultuur en de consumptiemaatschappij. Zijn eerste serie – Koons werkt altijd in series – ‘Inflatables’, uit 1976, bestaat uit opgeblazen plastic figuren. Een konijn, een bloem, teruggebracht tot hun essentie – de opgeblazen vormen – , die Koons voor een spiegel neerzette. En de serie ‘The new’ uit 1979, waarin hij broodroosters en stofzuigers op gekleurde tl-buizen: geen kunst die alleen maar om het idee gaat, maar juist om de leegheid van de alledaagse vorm.
Aandoenlijk zijn de zwevende basketballen uit de serie ‘Equilibrium’. Met hulp van wetenschappers vond Koons een mix van keukenzout en water waarbij de ballen in perfecte rust ‘zweven’ in de watertank. Voor iedereen een interessant beeld. Maar in combinatie met de reproducties van reclameposters van Nike, waarop gekleurde sporters met dezelfde ballen poseren, en de titel, ‘evenwicht’, ontdekt de oplettende bezoeker dat Koons niet alleen maar lucht verkoopt. Het is een ingetogen kritiek op de verafgoding en commercialisering van sporters, en op het idee dat je met sport alles zou kunnen bereiken.
Een heel ander kaliber is de serie ‘Made in heaven’. Met deze inzending voor de biënnale van Venetië maakte hij schandaal: hij toonde ‘hemelse’ foto’s, geprint op doek, van erotische scènes van hemzelf met zijn toenmalige vrouw Ilona Staller, beter bekend als pornoster La Cicciolina. Ook nu nog worden de doeken in een afgeschermde zaal getoond – er zitten een paar nogal ‘expliciete’ scènes bij. Toch blijft het ook hier gepolijst, ideaal, onwerkelijk.
Helemaal ongemakkelijk wordt het bij de serie ‘Celebration’ uit 1995. De serie van het blauwe balonnenhondje, opgeblazen tot een glimmend monster. De doeken met olijke kinderspeeltjes liet hij voor het eerst handmatig schilderen – ook toen al had hij een atelier met tientallen werknemers. Ondanks de zogenaamde vrolijkheid in het onderwerp en de heldere kleuren zijn het wringende voorstellingen. Een lachende m&m, twee verschillende hobbelpaarden en een aantal plastic speelgoedfiguurtjes kijken je aan vanuit de popcornsneeuw – ‘Shelter’, de titel van het schilderij, genoemd naar het huisje in het midden, is inderdaad de beschutting die je zoekt met zoveel starende ogen op je gericht.
Koons neemt ‘gemakkelijke’ beelden, beelden die we allemaal kennen, omdat we nu eenmaal via de media (en de kunstgeschiedenis) vertrouwd met ze zijn geraakt. Maar waaróm zien we ze zo vaak? Wat zien we in Michael Jackson, in een lachend konijn of een groene Hulk? Wat zijn dat voor idealen die ons in reclames worden voorgespiegeld? Met zijn laagdrempelige beelden houdt Koons alle antwoorden open, staat alle interpretaties toe, maar confronteert hij ons wel met zijn uitvergrotingen. En hij maakt ze, niet onbelangrijk, vrijwel altijd in een oplage – zo kan hij ook zijn ‘product’ meerdere keren verkopen. Ook dát hoort bij de consumptiemaatschappij. En sinds de ‘ready-mades’ van Marcel Duchamp en Warhols Factory is dat al lang geen schande meer.
Ook in de laatste jaren blijft Koons kunstwerken maken (hij blijft nog ‘zeker veertig jaar’ doorwerken), steeds ondersteund door een team van specialisten. Bij zijn laatste serie, ‘Gazing ball’, combineert hij twee grote liefdes: die voor de klassieke beeldhouwkunst en die voor de spiegelende oppervlaktes. Met een uitgekiende mix van gips en andere materialen maakt hij spierwitte, perfecte kopieën van klassieke beelden, zoals de Hercules van Farnese of de slapende faun van Berberini. Zijn enige toevoeging: een blauwe glazen bal, waarin de bezoeker zichzelf en zijn omgeving eindeloos kan spiegelen. Als een onzekere gast op een uit de hand gelopen feest.
Jeff Koons, la rétrospective. Tot 27 april 2015 in Centre Pompidou, Parijs.