De veertien versies van Breitners ‘kimonomeisje’ zijn voor het eerst bij elkaar te zien in Amsterdam. De tentoonstelling maakt duidelijk dat het Breitner niet alléén om een sensueel plaatje te doen was.
Soms draagt ze een rode kimono, soms een witte of een donkere met goudbrokaat. Voor de spiegel doet ze wat meisjes voor de spiegel kunnen doen: haar oorbellen in, of uit – links, rechts – heur haar. Ook ligt ze, hangt ze, peinst ze op de bank. Wat zou er in haar omgaan? En wat ging er in de schilder om, om haar zo te schilderen?
Daarover kan iedereen die dat wil de komende maanden meedenken: alle veertien ‘kimonomeisjes’ van George Hendrik Breitner (1857-1923) zijn voor het eerst bij elkaar in het Amsterdamse Rijksmuseum. De meesten bevinden zich in Nederlandse collecties, een paar waren met Hollandse emigranten in de VS terechtgekomen, eentje, ‘Anna’, was zelfs van de radar verdwenen, en dook dankzij deze tentoonstelling weer op bij een particuliere verzamelaar.
In plaats van een breed en groots overzicht over het werk van Breitner biedt het museum dus een intieme tentoonstelling over werk dat op een paar vierkante meter ontstond. Daarin steeds dezelfde attributen, hetzelfde model, vrijwel dezelfde formaat en kleuren. Het is een kleine tentoonstelling – drie zalen, de kleinste helft van de tentoonstellingsvleugel – waardoor je alle tijd en ruimte hebt om te kijken, heen en weer te lopen, en te vergelijken.
De bezoeker reist mee naar het atelier in de Jordaan waar Breitner vanaf 1893 werkte – zijn ezel staat in het museum opgesteld, net als een van zijn schilderskistjes. Er liggen en hangen Japanse boeken en prenten uit Breitners verzameling – hij was aangestoken door het uit Parijs overgewaaide Japonisme. Zo had hij een prachtige prent van een panorama van een met mensen beladen Ryogokubrug in Tokio, uit 1811. De drukte en bedrijvigheid moet Breitner in z’n hoofd hebben gehad toen hij z’n drukke Amsterdamse bruggen en pleinen schilderde. Maar dat is al te ver afgedwaald – terug naar het atelier en het model, Geesje Kwak.
Net zoals van vrijwel al zijn andere onderwerpen maakte Breitner ook van Geesje veel foto’s. Het was een mooi, tenger meisje, met een dromerige blik. Breitner had haar waarschijnlijk op straat zien lopen. In 1893 had hij een grote keus aan modellen. Hij schreef verbaasd aan een vriend: ‘Iedere vrouw die ik op straat aanspreek, vat het nogal goed op’.
Hij koos vrijwel altijd voor Geesje. Wat zou hij in haar gezien hebben? Wat maakte dat juist zij, Geesje Kwak, een 16-jarig naaistertje uit de Pijp, maar liefst dertien keer de hoofdrol speelde tussen 1893 en 1896? Tijdgenoten hadden geen duidelijke verklaring. Sommigen vonden dat het ‘plebeisch uiterlijk, mismaakt van armen en handen’ vloekte met de ‘rijk-Japansche omgeving’ – als een Hollandse versie van het Parijse schandaal van dertig jaar eerder met Manets Olympia. Anderen waren duidelijk wél gecharmeerd van de frêle verschijning: Breitner (continu in geldnood) kon sommige versies erg snel verkopen. En misschien was er wel een heel praktische reden – bijvoorbeeld dat ze vaak beschikbaar was.
Want nu de serie ‘meisjes’ voor het eerst compleet is, is ook duidelijk te zien dat het Breitner niet alléén om het meisje ging. En dat een schilderij gaat om meer dan het onderwerp. Want terwijl Geesje slechts kleine variaties maakt in haar houding, verandert de compositie en de lichtval veel ingrijpender. Soms werkt Breitner de bloemmotieven en geometrische patronen nauwkeurig uit en laat hij de zijde van de kimono’s fel glimmen, soms blijft de stof veel schetsmatiger, in de schaduw.
Eind 1892 was de kunstenaar korte tijd blind geweest, en het lijkt erop dat hij met deze serie zijn palet én zijn oog weer terug op het oude niveau wilde brengen. Met succes: nadat Geesje in 1895 vertrok naar Zuid-Afrika voltooide hij nog een paar ‘meisjes’, daarna richtte hij zich definitief op de buitenwereld.
Vier sterren.
‘Breitner: Meisje in Kimono’, tot 22 mei in het Rijksmuseum in Amsterdam.