‘Je moet mijn werk niet proberen te begrijpen, ervaar het maar,’ zei Mark Rothko. Dat kan nu in het Gemeentemuseum in Den Haag.
Misschien is het een landschap, een roze lucht met een strakke horizon, en aan de voorgrond wat struikgewas? Of toch eerder een close up van een raam? Bij het werk van Rothko kan je van alles verzinnen, maar het liefst wilde de schilder dat de toeschouwer níet zou nadenken als hij tegenover zijn schilderijen stond. Met z’n ogen dichtbij het doek moet die z’n diepste emoties de vrije loop laten. En zou voelen wat Rothko had ervaren terwijl hij schilderde.
Om dat te laten gebeuren, moesten zijn tentoonstellingen van hem aan een grote serie eisen voldoen: gedempt daglicht, waardoor de pigmenten van zijn kleurvlakken zouden gaan gloeien, opgehangen aan een grijzige muur, en met aan de onderkant van de doeken maar een centimeter of twintig van de grond af. De grootste belediging was het als je zijn werk ‘decoratief’ zou noemen – dat was wel het laatste waar de worstelende kunstenaar geassocieerd mee wilde worden.
In augustus 1913 was de tienjarige Markus Rotkovitsj met zijn moeder en zus met de trein van New York naar Portland gekomen, aan de westkust. Om hun nek hing een bordje, met de tekst ‘I do not speak English’. Ze waren een paar weken eerder vanuit het Russische Dvinsk (tegenwoordig Daugavpils, Letland) gevlucht voor de pogroms naar de Verenigde Staten, en waren nu op weg naar de rest van de familie. Het levensverhaal van Rothko wordt uitgebreid beschreven in de nieuwe biografie, geschreven door Annie Cohen-Solal.
Ongeletterd was de jonge Rothko (zoals hij zich vanaf 1940 zou gaan noemen) zeker niet, al sinds zijn vierde had hij op de Talmoedschool gezeten. In zijn nieuwe vaderland zou zich het Engels snel meester maken, richtte tijdschriftjes en debatteerclubs op, en won zelfs een studiebeurs voor Yale, de presitigeuze universiteit. Toch lag zijn toekomst niet in de academische wereld: hij vond geen aansluiting bij de elitaire studenten van de rijke Amerikaanse families, en zou zijn leven lang een haat-liefdeverhouding hebben met alle soorten van instituten, musea incluis.
Hij zwierf door de VS, nam op verschillende plaatsen schilderlessen, en werd in 1929 leraar tekenen aan het Brooklyn Jewish Center – een baan die hij tot 1952 zou houden. Geïnspireerd door het theater en door de werken van Nietzsche zag Rothko zijn toekomst in de kunst – zonder woorden, zonder toelichting hoopte hij tot het ‘gewone’ publiek door te kunnen dringen.
Zijn vroege schilderijen, die bij grote uitzondering de Amerikaanse National Gallery hebben verruild voor Den Haag, zijn aarzelend. Wel al zachte pasteltinten, en invloeden van Cézanne en De Chirico. ‘Het voorteken van de adelaar’ was in het oorlogsjaar 1942 natuurlijk niet alléén een verwijzing naar een verhaal uit de Griekse mythologie. Maar critici noch publiek begrepen dat.
Totdat hij in 1944 in New York ‘Het rode atelier’ van Henri Matisse zag. Een groot schilderij, waarin het kunstenaarsatelier bijna wordt opgeslokt door de donkerrode achtergrondkleur. Rothko bekeek het werk wekenlang, en bedacht: die kleur is de manier waarop je een schilderij ‘voor zich’ kunt laten spreken.
Ondanks veel geruzie met galeriehouders, critici, museumdirecteuren en bevriende collega-kunstenaars (Barnett Newman bijoorbeeld) lukte het Rothko om een naam op te bouwen, en een stijl te ontwikkelen. Eerst nog in doeken met vlekken en vormen, in dunne lagen over elkaar aangebracht. In tegenstelling tot Mondriaan, ‘huisschilder’ van het Haagse museum, verloopt de ontwikkeling van Rothko naar de abstractie schokkerig. Want opeens zijn ze daar, de grote, vaak verticale schilderijen met op het eerste gezicht slechts twee kleuren – soms zelfs maar één. Maar als je, voorzover de suppoosten dat toelaten, dicht op het doek kijkt, zie je talloze kleuren eronder, in dunne, transparante lagen opgebracht. Eromheen, langs de rand, vaak nog een andere kleur, die ervoor zorgt dat je inderdaad wordt opgezogen in het beeld.
De tentoonstelling in Den Haag kan je in twee routes lopen: de chronologische, die eindigt bij het laatste, (en misschien onvoltooide – hij pleegde zelfmoord) knalrode schilderij van Rothko, waarnaast voor de gelegenheid de (onvoltooide) Victory Boogie Woogie van Mondriaan is gehangen. Die laatste kon helaas niet uit z’n dikke lijst, wat de vergelijking lastiger maakt. En vergeleken met de gelaagde schilderijen van daarvoor komt het rode schilderij haast dunnetjes over in de felverlichte zaal. Dan liever de ’emotionele’ route, die langs de als kapelletjes ingerichte kabinetten voert, en eindigt in de enige zaal die precies volgens Rothko’s aanwijzingen is ingericht. Daar hangen de schetsen die hij maakte voor het chique Four Seasons-restaurant – hij realiseerde zich pas laat dat de daar dinerende ‘upper class’ zijn werk daar nooit op waarde zou schatten. Ook de ‘zwart-op-zwart’-schilderijen komen prachtig tot hun recht – schilderijen uit de serie die hij maakte voor de aan zijn werk gewijde kapel in Texas. Ze zijn zwart, paars, en onmogelijk te reproduceren in beeld of woord. Het enige dat je kunt doen, is kijken.
vier sterren
‘Mark Rothko’, tot 1 maart, Gemeentemuseum Den Haag, catalogus 24,95 euro.
Annie Cohen-Solal: Mark Rothko, Biografie. Meulenhoff, 24,95 euro