De tentoonstelling die het Petit Palais in Parijs wijdt aan de beroemde toneelactrice Sarah Bernhardt ligt in lijn met andere recente tentoonstellingen over historische vrouwen. De vraag is: worden hun mythes in stand gehouden of juist ontrafeld?
Een van de meest hardnekkige mythes over Sarah Bernhardt is dat ze zou slapen in een doodskist die in haar kamer stond. Er is zelfs een foto van. Bernhardt lichtte het verhaal toe: ze had inderdaad een kist in haar kamer staan, waarschijnlijk een rekwisiet. Toen haar zusje bij haar was en ziek werd, gaf ze haar het bed, en nam ze zelf de kist. Toen daar vervolgens verhalen over rondgingen, besloot ze ervan te profiteren: ze liet een fotograaf komen, en poseerde met de handen gekruist voor haar borst.
In werkelijkheid overleed Bernhardt precies honderd jaar geleden, 78 jaar oud. Bij haar begrafenisstoet in 1923 waren vier karren nodig om de bloemen te vervoeren die haar fans vanuit de hele wereld hadden opgestuurd, zo is te zien op filmbeelden. Voor het Petit Palais in Parijs is dat jubileum nu voldoende aanleiding voor een uitbundige tentoonstelling. Het werd een hommage die, zoals meer tentoonstellingen over beroemde historische vrouwen in de schijnwerpers, maar moeilijk afstand kan doen van de mythes over hen.
De enscenering is prachtig. In het Petit Palais is een overweldigende hoeveelheid materiaal verzameld, stemmig gepresenteerd in de hoge zalen van het gebouw dat samen met het Grand Palais voor de Wereldtentoonstelling van 1900 langs de Champs-Élysées werd neergezet. De expositie opent met tientallen foto’s van de actrice, haar omgeving en haar geliefden. Later volgen schilderijen en beelden, affiches, jurken en brieven en zelfs, aan het eind van haar leven, korte filmopnamen van haar vertolkingen.
Bernhardt had snel door hoe ze beeldmateriaal kon benutten om haar beroemdheid te vergroten. De titel van de tentoonstelling, Et la femme créa la star, lijkt in de eerste plaats naar dat talent te verwijzen: zij was het die zichzelf tot ster maakte. Maar het is ook een overduidelijke referentie aan Et dieu… créa la femme, de film uit 1956 waarin Brigitte Bardot de vrijgevochten Juliette speelt, een meisje dat lak heeft aan de mening van haar omgeving. Juliette die haar entree in de film naakt zonnebadend maakt, meerdere mannen achter zich aan krijgt en in de finale blootsvoets en met losse haren de mambo danst met een groep jazzmuzikanten. De tentoonstellingstitel voor Bernhardt suggereert dat Bernhardt net als Juliette haar eigen gang ging, ondanks de beperkende mores van dat moment. Maar, zo weet elke Fransman, Bardot was net als Bernhardt een sekssymbool.
Of die sensualiteit en het tonen van bloot getuigen van eigenzinnigheid en onafhankelijkheid of voortkomen uit een vraag van de regisseurs of het publiek, of een combinatie daarvan, is niet altijd duidelijk. Musea die over deze historische vrouwelijke beroemdheden een tentoonstelling willen maken, zitten met een duivels dilemma: er zijn volop beelden beschikbaar, maar het zijn wel beelden die zijn ontstaan onder scheve machtsverhoudingen.
Hoe zo’n concept kon mislopen was bijvoorbeeld te zien in de tentoonstelling Mata Hari: De mythe en het meisje, die in 2017 te zien was in het Fries Museum. Margaretha Zelle, geboren in Leeuwarden, was 26 jaar oud toen ze de naam en het ‘personage’ Mata Hari ging gebruiken: een ‘meisje’ is Mata Hari dus nooit geweest. Ze koos die rol toen ze terugkeerde uit Java, gevlucht uit een huwelijk waarin ze door haar alcoholistische man werd mishandeld – een van hun kinderen overleed als gevolg van de syfilis-behandeling van haar man, en haar de voogdij voor de ander ontzegd werd. Ze hoopte in Parijs aan de slag te kunnen op het toneel. De enige rol die succes had, was die van Mata Hari. Ze reisde, danste en had liefdesrelaties: het museum toonde uitvergrote foto’s en een suggestie van wat ooit haar voorstelling was geweest. Zelle werd in 1917 wegens spionage ter dood veroordeeld. Het museum in Leeuwarden trapte na: ‘Haar liefde voor avontuur, flirtages en mooie verhalen werd haar uiteindelijk fataal.’ Welke andere opties had Zelle gehad?
Ook voor Sarah Bernhardt waren de opties tot een zelfstandig leven beperkt. Haar moeder Julie, geboren in Nederland, vertrok naar Parijs. Dat had te maken met de reputatie van haar vader, zo ontdekte het Amsterdamse Joods Museum al in 2007: ze was de dochter van Moritz Bernardt (dus zonder h), een rondreizende joodse handelaar die beschuldigd was van diamantroof. Reden voor Julie om in Parijs haar geluk te zoeken, en haar naam te ‘vernederlandsen’ tot Julie van Hard, de naam die ook in de tentoonstelling in Parijs wordt gebruikt. Julie werd courtisane. Sarah’s vader was ene Édouard Viel. Toen ze in 1914 in aanmerking kwam voor de Légion d’Honneur moest ze kunnen aantonen dat haar vader Frans was: ze vervalste zelf een doopbewijs van ene ‘Édouard Bernhardt’. In haar mémoires, Ma double vie uit 1907, beschrijft Sarah een kindertijd waarbij haar vader veel op reis was, maar op de belangrijke momenten het altijd voor haar opnam. Een wensbeeld: Édouard Viel had zich nooit meer gemeld.
In Parijs is er aan foto’s van de jonge Bernhardt geen gebrek. Gehuld in enkel een omgeslagen fluwelen lap poseert de vijftienjarige Bernhardt in het atelier van Nadar, de karikaturist, ballonvaarder en fotograaf die er prat op ging kunstzinnige portretten te maken van iedereen die ertoe deed in het Parijs van dat moment. Bernhardt is op dat moment juist vertrokken uit het klooster waar ze samen met rijke leeftijdgenotes werd klaargestoomd tot keurige echtgenote of non.
In 1860 wordt ze aangenomen op het ‘Conservatoire’, de toneel- en dansopleiding, dankzij de connecties van haar moeder. Dat haar talent wellicht ook een rol speelt wordt nergens vermeld. De Comédie Française – het Franse nationale theater – stuurt haar na een paar maanden weg als ze het opneemt voor een van haar jongere zussen – het had Bardots Juliette ook kunnen overkomen. Toch lukt het Bernhardt om elders steeds grotere rollen te krijgen, terug te keren bij de Comédie Française en als actrice door te breken. Maar die vertolkingen zijn niet opnieuw op te roepen.
Bernhardt weet haar stem in het museum op een andere manier te laten horen. In het Petit Palais is een grote ruimte gevuld met de beeldende kunst die Bernhardt zelf heeft gemaakt. Gestimuleerd door haar vriend en kunstenaar Gustave Doré kreeg ze schilder- en beeldhouwlessen. ‘Elle fait preuve de réels talents de sculptrice’, constateert de toelichting in de tentoonstelling ietwat verwonderd. In haar autobiografie beschrijft Bernhardt de reacties van haar omgeving, collega’s uit de kunst- en theaterwereld: waarom moest ze zo nodig iets anders doen, ze had toch een carrière? Ze herhaalt gepikeerd hun vraag: ‘Waarom zou ik het over mijzelf willen hebben?’
Ze zet door. Op de Salon-tentoonstelling van 1876 krijgt ze voor haar beeld Après la tempête een medaille. Kunstenaarsvrienden Georges Clairin en Louise Abbéma exposeren er een portret van Bernhardt. Ze maakt ook zelfportretten in marmer, brons en op doek. Tussen Abbéma en Bernhardt ontstaat een vriendschap die in die tijd niet verder omschreven zal worden, ze blijven tot het eind van hun leven innig bevriend en delen een huis. De vele schilderijen die Abbéma van Bernhardt alleen én van hen tweeën maakt, getuigen van een grote liefde. Bernhardt maakt ook een portret van Abbéma, in marmer. Op een foto poseert Bernhardt naast een model van hetzelfde beeld in klei, in lange broek, boetseermateriaal in de hand. Ook is er een sculptuur van de verstrengelde handen van haarzelf en Abbéma: eerst afgegoten van gips, daarna in brons gegoten.
Na vertolkingen van Cleopatra en Jeanne d’Arc – Alphonse Mucha maakt de affiches – breekt Bernhardt wereldwijd door met een vertolking van Hamlet. Het was in de negentiende eeuw geen uitzondering dat vrouwen mannenrollen speelden, en Bernhardt begrijpt heel goed waarom, zo schrijft ze zelf: de mannenrollen hebben veel interessantere, en psychologisch gelaagdere personages dan de rollen die traditioneel aan vrouwen zijn toebedeeld. Al vanaf de jaren tachtig trekt ze met een eigen trein door de Verenigde Staten, waar ze, vanwege de taalbarrière, korte, bekende fragmenten speelt. Dezelfde fragmenten laat ze zodra de techniek dat toelaat ook opnemen op film – bij de stomme film speelt de taal geen rol.
De tentoonstelling in Parijs balanceert continu: de onafhankelijkheid van Bernhardt wordt geroemd en benoemd, zonder te benadrukken dat die keuzes voor mannelijke tijdgenoten altijd al vanzelfsprekend waren. Burgemeester Anne Hidalgo noemt Bernhardt in de catalogus ‘une artiste qui se réinvente sans cesse’ en ‘magnifiquement libre’. Maar Bernhardt is allesbehalve vrij, en ze weet hoe reputatie werkt. En hoe ze zich dus, om het grote publiek geen schrik aan te jagen, zo veel mogelijk afzijdig moet houden van politieke of maatschappelijke kwesties. Bij de Dreyfus-affaire schrijft ze Émile Zola persoonlijk een brief waarin ze haar steun uitspreekt, en zijn J’accuse een verademing noemt. Tegelijkertijd betwijfelt ze het gewicht van die uitspraak: ‘Je ne suis qu’une femme et je ne puis rien dire moi.’ Als actrice vertolkte ze de stemmen van anderen, haar mening wilde niemand horen.
Josephine Baker, de zwarte vrouw die het racisme in Amerika ontvlucht en zo in 1925 in Parijs terechtkomt, weet op dat gebied iets te veranderen. In Bonn is nu een tentoonstelling te zien met de Frans georiënteerde titel Josephine Baker: Freiheit – Gleichheit – Menschlichkeit, waarin niet de mythe maar juist het politieke engagement van de wereldster centraal staat. Hoe ze met haar vooroordelen over haar geslacht en huidskleur de kunstenaars wist aan te spreken die op dat moment het cliché van de Afrikaanse kunst opzochten. Ze gebruikte het cliché van de ‘wilde in bananenrok’, maar samen met haar manager wist ze dat die ironie niet lang populair zou blijven.
Baker begon een club, ze publiceerde in de loop van de tijd vijf autobiografieën, speelde hoofdrollen in films en lanceerde een cosmeticalijn.
Anders dan Bernhardt vijftig jaar eerder kon Baker zich wél uitspreken, en deed dat ook: tijdens de Tweede Wereldoorlog deed ze verzetswerk, en bij haar concerten in de Verenigde Staten was ze de eerste artiest die weigerde op te treden in gesegregeerde steden. In 1963 nodigde Martin Luther King haar uit om een toespraak te houden bij de ‘Walk on Washington’ – ze noemde het zelf het hoogtepunt in haar strijd tegen racisme. In 2021 werd ze opgenomen in het Panthéon, de laatste rustplaats voor grootheden uit de Franse geschiedenis, als zesde vrouw, en eerste zwarte vrouw. Niet vanwege haar uiterlijk, het slapen in een doodskist of zogenaamd flirten, maar vanwege wat ze had gezegd en gedaan.
Gepubliceerd op 23 augustus 2023 in De Groene Amsterdammer