Scheef door de stad

Het Gemeentemuseum Den Haag wijdt voor het eerst in Nederland een tentoonstelling aan Gustave Caillebotte. Een atypische impressionist die zijn onderwerpen het liefst van een afstandje bekeek.

Gepubliceerd in De Groene Amsterdammer, Jg 137, no. 7, 14 feb. 2013
Gepubliceerd in De Groene Amsterdammer, Jg 137, no. 7, 14 feb. 2013
Parketschavers
Gustave Caillebotte, Parketschavers, 1875, Musée d’Orsay, Parijs

WAT ZIJN die mannen ijverig met hun schaven in de weer. Scherpe vijlen liggen nonchalant rondom, kleine hoopjes houtschaafsel zijn verspreid over de vloer. Broeierig. De blote torso’s, gespierde armen uitgestrekt, bewegen mee met de lijnen van het hout. Door het gietijzeren hek van het balkon schemert de boulevard.

De Parketschavers uit 1875 is een van de beste schilderijen van Gustave Caillebotte (1848-1894). We staan bij hem thuis, in het chique negende arrondissement, op een van de bovenste etages van een Parijs ‘hôtel particulier’. Veilig op de witte barricades van de bourgeoisie – al blijft het oppassen. De parketvloer staat scheef en is glad, die blote lichamen zijn zo dichtbij. ‘Als je niet oplet glijden ze zo bij de onschuldige toeschouwer op schoot’, waarschuwde een criticus.

In 1876 was dit het eerste schilderij dat Caillebotte tentoonstelde. In het Gemeentemuseum in Den Haag is nu voor het eerst in Nederland een tentoonstelling aan de schilder gewijd. Het beroemde doek is het eerste dat je ziet, het hangt laag. Veel tegenlicht – zo sterk dat er nauwelijks nog kleur overblijft – en een ongebruikelijk perspectief op een ongebruikelijk onderwerp. Precies zoals bij een foto – en dat is dan ook de insteek van deze tentoonstelling: vijftig schilderijen van alle periodes uit zijn korte carrière: straatscènes, portretten, stillevens, platteland en bloemen, en daartussen meer dan honderd foto’s. De fotografen zijn tijdgenoten van de schilder, met uitschieters naar de jaren dertig.

Dit concept is op het eerste gezicht een zwaktebod. Caillebotte heeft nu eenmaal niet zo’n uitgebreid oeuvre als zijn tijdgenoten, en ook niet zo goed. Daarbij komt dat impressionisme weer eens hot is in museumland: de blockbuster over impressionisme en mode verhuist op dit moment van het Centre Pompidou naar het Metropolitan in New York, en Londen heeft een groot retrospectief over Manet. De Caillebottetentoonstelling was eerder al in Frankfurt. Het was dus al lastig om bijvoorbeeld schilderijen van tijdgenoten bij elkaar te krijgen, laat staan om de beste Caillebottes zo lang te kunnen lenen. Andere bekende werken, zoals Man op het balkon en Straat bij regen zijn dus niet in Den Haag te zien.

Met fotografie heb je dat soort problemen minder. De negentiende-eeuwse foto’s bestaan vaak in meerdere exemplaren, en verzamelaars lenen ze makkelijker uit dan schilderijen. Bovendien kun je tussen schilderijen en fotografie makkelijk vergelijken. Zeker als je het doet volgens de Haagse methode: je hangt een schilderij van Caillebotte uit 1888, van drogend wasgoed, naast een foto van Herbert List, uit 1934, van hemden aan de waslijn, en zegt dat de twee met elkaar te maken hebben. Of even verder, kijk: Caillebotte liet lopende, roeiende, flanerende mensen zien. ‘Hij was de foto-bewegingsexperimenten van Muybridge ver vooruit’, staat op de bordjes. Prachtige foto’s en een paar interessante schilderijen, maar het zijn oppervlakkige, manke vergelijkingen. En nee, Caillebotte heeft zelf geen foto’s gemaakt, want hij had al genoeg andere hobby’s.

De Haagse aanpak heeft ook positieve kanten. Alleen al vanwege de prachtige selectie foto’s van Parijs in de negentiende en begin twintigste eeuw. Originele afdrukken, vaak direct van het glasnegatief van soms dertig bij veertig centimeter, scherp tot in de kleinste details. Foto’s van de monumenten, van de nieuwe boulevards en het straatmeubilair, een prachtige serie urinoirs voor verschillende behoeftes, zelfs een voor vrouwen, auteursportretten, foto’s van Alfred Stieglitz, Eugène Atget, Duitsers, Hongaren, bekende en minder bekende namen. Zoveel vroege fotografie is niet vaak in Nederland te zien.

EN DAN CAILLEBOTTE. Tot in de jaren zeventig werd hij gezien als de grote verzamelaar van de impressionisten die daarnaast een beetje meeschilderde met zijn vrienden. Conservator Kirk Varnedoe schreef in de catalogus van de eerste overzichtstentoonstelling in Frankrijk, in 1995, dat Caillebotte’s werk lang niet zo goed is als dat van de grote namen, maar ook te atypisch om makkelijk in het impressionisme te schuiven. Caillebotte laat vooral de stad zien, en zijn kleurgebruik is een stuk conservatiever dan bijvoorbeeld dat van Renoir of Degas. Het was te veel ‘saaie negentiende eeuw’, waar tot dan toe maar weinig kunsthistorici warm voor liepen. En ook hier is al snel duidelijk dat het latere werk, met de uitgestorven landschappen en brave bloemen, veel minder spannend is dan de straten. Vanaf 1887 woonde hij ten noordwesten van Parijs, om te tuinieren, zeilen, en postzegels te verzamelen. Vrouwen? Nee, nauwelijks in zijn schilderijen en niet in zijn privé-leven. Caillebotte was zijn leven lang vrijgezel, kinderloos, overleed op z’n 45ste aan een herseninfarct.

Dus: Manet had een vrouw (Victorine Meurent), Monet een gebouw (de kathedraal van Chartres), en Caillebotte had tussen 1875 en 1880 de moderne Parijse straat als muze. Daar dringt de flaneur en zijn Capitale du XIXe siècle zich op. Maar hoe verleidelijk het ook is om over Walter Benjamin, Baudelaire en de schilder van het moderne leven te beginnen, het wringt. Gustave Caillebotte was geen man van de massa, of van de zelfkant – tenminste niet openlijk. Niet zoals Manet met zijn scènes uit het nachtleven. Caillebotte was rijk, stortte zich na een rechtenstudie op het schilderen, maar hoefde er nooit zijn brood mee te verdienen. Kon schilderen wat en hoe hij zelf wilde. Hij hoefde niet naar buiten, zelfs de trap niet af. Van boven kon hij het heus ook goed zien.

In Den Haag is de zaal met portretten bijna beklemmend, zo diep zijn de mensen in hun stoelen verzonken. Het absurde echtpaar, waarbij zij zo dichtbij zit en hij zo ver en klein daarachter dat er werd gesproken over ‘De reuzin en Tom Poes’. En het fantastische Portrait de Monsieur R: een onbekende man zit op een blauw-witgestreepte bank, die bijna naadloos doorloopt in het blauw-witgestreepte behang. Toch lukt het de kunstenaar onze blik op hém te richten, op die man die ons zo strak aankijkt, benen over elkaar, zijn rechterhand sensueel om z’n eigen been. Het broeit alweer. Het is een van de hoogtepunten van de tentoonstelling.

Vanaf het balkon keek Caillebotte op de boulevards, de straten en nieuwe pleinen. Daar gaat deze tentoonstelling over: het kijken naar een uitzicht, het perspectief vanaf een ongewoon punt. Ik zie wat jij niet ziet. De voyeur registreert dat andere volk beneden. Op de meeste foto’s, tot het eind van de negentiende eeuw, lijkt de stad uitgestorven. Alleen als je goed kijkt zie je mysterieuze waas op de plaatsen waar mensen voor de camera bewogen. In een van de laatste zalen staan stereofoto’s opgesteld. De 3D-bioscoop van de negentiende eeuw, een techniek met een veel kortere sluitertijd. De straten die op de grote foto’s allemaal zo leeg leken, staan opeens vol mensen, karren, honden, paarden…

Niet ver bij Caillebotte vandaan, aan de Boulevard des Capucines, was in de jaren 1860 het centrum van de commerciële fotografie. Daar kon je foto’s kopen van de kunstwerken in het Louvre, je portret laten maken voor je visitekaartje, ‘academische’ naaktstudies, of, als je echt tot de elite behoorde, liet je bij Nadar een ‘artistiek’ portret maken.

In 1874 stelde juist Nadar, altijd in voor een relletje, zijn studio ter beschikking aan een groep kunstenaars. Renoir, Degas en Monet organiseerden er de eerste tentoonstelling en zouden vanaf dan ‘impressionisten’ heten. Twee jaar later deed Caillebotte ook mee, op een andere locatie. Zijn werk was geweigerd bij de traditionele Salon, andere kunstenaars vroegen hem mee te doen. Hoewel Caillebotte nauwelijks meer zo spectaculair zou schilderen als in zijn eerste werken, was hij tot zijn dood innig bevriend met de impressionisten. Logisch: kunstenaars met geldproblemen, zoals Monet en Degas, kregen financiële steun van Caillebotte. Hij kocht regelmatig werken van ze, en betaalde hun huur. De grote schilderijenverzameling die hij op die manier aanlegde zou na flink wat Frans gesteggel de basis vormen voor de collectie van het huidige Musée d’Orsay.

De schilderijen van Caillebotte zijn beladen. Er zit spanning tussen verschillende klassen, tussen hoog en laag, en tussen potentiële dwarsverbindingen. Neem Le Pont de l’Europe, een van zijn favoriete locaties. Op de voorstudie die in Den Haag hangt, loopt een heer met dame over de beroemde brug over de sporen, met uitzicht op het Gare St Lazare. Zelfs al kun je in de schets geen gezichten herkennen, de lichaamstaal van de man links – hoge glimmende hoed, misschien de echtgenoot van de dame in het zwart – lijkt zich te richten op de rug van de ‘gewone’ man die over de reling van de brug naar de treinen tuurt. In de definitieve versie, nu in New York, komt er nog een hondje op de voorgrond, maar die stuurt de blik van de heer nog explicieter naar de ‘ander’.

In de tentoonstelling hangt de voorstudie bij foto’s van Auguste Collard. Opnames van pasgebouwde bruggen: staalconstructies van de onderkant, zonder verdere verfraaiing. Foto’s die de fotograaf maakte in opdracht van de Franse keizer. Caillebotte gebruikte die moderne constructies in zijn schilderijen, hij zal misschien zelfs een paar foto’s in zijn hand hebben gehad tijdens het schetsen. Maar de foto’s zijn meer dan handige plaatjes van dingen. Die foto’s vormden een inventaris van voortschrijdende technieken, en werden getoond op Wereld­tentoonstellingen. Ann MacCauley, met haar boek Industrial Madness in 1994 een pionier in het onderzoek naar de functie van deze administratieve negentiende-eeuwse foto’s, benadrukte dan ook dat de schoonheidswaarde in die tijd volkomen irrelevant was. Ook al voldeed de fotograaf aan alle conventies qua compositie en techniek, het ging om de gegevens, het document. Die documenten zijn nu voor het eerst in Nederland te bewonderen, of Caillebotte ze nu kende of niet.

Het werk van Gustave Caillebotte zweeft qua stijl tussen de academische salonkunst en de losse impressionisten, tussen decoratie en onderliggende spanningen. Hoe scherp het beeld ook is, hoe precies de weergave, je zult als kijker nooit weten waar het om draait. En dat is nou precies het mooie.


Joke de Wolf won eind 2012 in de categorie recensie de Prijs voor de Jonge Kunstkritiek, een initia­tief van de Appel arts centre, het Mon­driaan Fonds en Witte de With in samen­werking met Vlaams-Nederlands Huis deBuren.

Gustave Caillebotte. Een impressionist en de fotografie. T/m 20 mei. Gemeentemuseum Den Haag